Ze noemden hem de Boktor. Ze, dat waren een stuk of drieëndertig kwasten bij hem op de afdeling die Bochelakoturowski niet konden uitspreken. Zijn afdeling bestond uit een aantal zalen die weer – minder officieel – waren opgedeeld in uit nesten bestaande groepen. Er waren er op de afdeling, in zijn nest zelfs, die hem helemaal niets noemden, en ook die hem gewoon niet noemden.
Behalve door hemzelf werd zijn nest bevuild door vijf anderen. Tot die vijf behoorde Milde Van Nelle. Eigenlijk heette Milde Van Nelle helegaar geen Milde Van Nelle maar Valse Noten, doch dat vond geen ademend iets, zelfs buiten de afdeling, klinken.
Bovendien huisde in het tegenoverliggende nest een tot man* omgebouwd wijfje dat zeventien nachten aan een stuk krijste als iemand Valse Noten riep, of zelfs fluisterde. En op het hele complex van afdelingen was er haast niet een wezen op te sporen dat graag zeventien nachten aan één stuk meemaakte. Veruit de meesten noemden de opvolging van dagen op nachten en nachten op dagen wel tof. Veruit de meesten, maar Grootste Surinamer Van Allemaal niet. Nee, Grootste Surinamer Van Allemaal vond het wel lekker als het lekker donker was. Het was maar goed dat hij geen tong had, anders had zijn leven bestaan uit niets dan het schreeuwen van Valse Noten.
En kon Grootste Surinamer Van Allemaal schrijven dan had hij allang de gehele door hem gekende wereld met Valse Noten beschreven. Maar dat hij niet schrijven kon vond hij niet erg; hij kon namelijk toch niet lezen. Toch bewaarde hij alle brieven van zijn mogelijke vaders. Als hij er duizend zevenenzestig bezat, zou hij er een glijbaan van vouwen.
Het sneue was: de dag dat Danst Met Stoma’s stierf had Grootste Surinamer Van Allemaal al duizend achtenzestig brieven. Maar ja, hij kon niet tellen. Danst Met Stoma’s stierf dat jaar al voor de derde keer. Er werden die dag veel grappen in de trant van ‘drie maal drie is scheepsrecht in het kwadraat’ gemaakt die alleen Zuster Florence niet begreep.
Zuster Florence was verpleegster geworden omdat ze vroeger altijd verpleegster wilde worden. Ze had een broer die politieagent was. Al maanden zeurde hij dat je als politieagent sommige dingen niet mag pikken. En op een dag, toen er rellen in de stad waren, maakte de broer van Florence er een eind aan.
— — — —
* Onnavolgbaar was Petertje in het uitstippelen van puzzelritten. Hij had dat van z’n broer en die had het weer van een Tibetaanse monnik die onder meerdere pseudoniemen werkte. Uiteraard bezat Petertje een mascotte; bijgelovig zijn steunt gelovig zijn, en gelovig zijn schept een band of heeft anders wel met scheppen van doen. Zijn mascotte heette Bliksem.
Bliksem was een met pluche beklede reiswekker waarop ook precies vermeld stond wie op reis ging en hoelang en waarheen en met wie zoal.
Vaak vroegen mensen Petertje: “Petertje, heb jij een brandverzekering?” Dan zei Petertje: “Als ik zeker weet dat ik ergens brand krijg, ga ik er niet wonen.” Dat was echter vroeger.
Vaak sloeg Petertje zich ook met de vlakke hand op zijn voorhoofd en zei: “Ik moet geen mens zijn, ik moet een halfgod zijn, of in elk geval een half.” Dit was ook vroeger.
Tegenwoordig heeft Petertje geen kapsalon.