Dus indolen zijn zinkgaten


Dus indolen zijn zinkgaten.
– Indolen?
Ja, dat zei je net.
– Nee, ‘doline’ zei ik net. Niet ‘indolen’! Een indool is een of andere bicyclische chemische structuur. En we hebben het hier over geomorfologie. Dolines!
Dus dolines zijn gewoon zinkgaten?
– Ja. Eh, nou, nee. Dolines zijn zinkgaten, maar niet per se andersom.
Ah, een synecdoche!
– Synecdoche? Wat? Dat je ‘dolines’ en ‘indolen’ verwisselt?
Nee, natuurlijk niet. Nee, dat een doline altijd een zinkgat is, maar een zinkgat niet altijd een doline. Zo’n ‘pars pro toto’-ding. Toch?
– Dat is geen synecdoche. Een synecdoche zou het hooguit zijn als je het over dolines hebt, terwijl je het karstlandschap bedoelt.
Eh… Karstlandschap?
– Ja, je weet wel, een gebied met kalksteen aan de oppervlakte, dat dan verweerd is en nog een potje verder verweert met alle al dan niet geile gevolgen van dien…
Metonymie!
– Wat heb je nou weer?
Nou, dat het een het ander is, maar het ander niet het een, dat heet een metonymie. Niet synecdoche, maar metonymie!
– Je bazelt. Het is geen metonymie en geen synecdoche! En het is trouwens op eenzelfde manier hetzelfde als ‘zinkgat’ en ‘doline’. Een synecdoche is namelijk een metonymie, maar niet per se andersom. Maar blijf jandosie bij de les, flipmans.
Ik wil gewoon weten hoe het heet. Ik ben er helemaal door gefascineerd nu. Het moet toch wel een naam hebben?
– Volgens mij heet het gewoon een drogreden. Een deductiefout. X is y, dus y is x. Van mij mag het ‘kromme generalisatie’ heten.
Ja,ja. Zit er eigenlijk veel zink in die kalk?
– Zink in die kalk? In welke kalk zou er dan zink moeten zitten?
Nou, in dat landschap met die karsten. Met die zinkgaten. Met die indolen…

Het verloren dagboek van Sigmund Freud

Tegen de vijftig jaar na zijn eigen doodsacceptatie werd Freuds verloren dagboek gevonden. In eerste instantie schonk men hier geen aandacht aan, omdat het dagboek zich in geen geval zelf verloren voelde. Maar sinds een paar weken is het bewerkt, gebonden en tevens vrijblijvend voor het al dan niet dreutelende publiek toegankelijk.
Het interpreteren en vertalen van het bewuste journaal was zeker niet zonder gevaar of andere onwelkome perikelen. Zo haakte een grote, graag anoniem blijvende literator halverwege zijn werkzaamheden af, toen hij er zich al vertalende van bewust werd dat hij verliefd was op zijn moeder. Dit ervoer hij natuurlijk als ziek; zijn moeder was namelijk een getrouwde vrouw!
Vergelijkt men in de lijn van Freud de uiteindelijke versie van het verslag met een erectie dan mag de opbrengst er evenwel wezen. Als u die straks in handen heeft, laat u zich dan, nadat wij ons niet meer in de beeldspraak bevinden, niet afschrikken door de enorme omvang. Van de kleine dertigduizend pagina’s van het egodocument besteedde Freud er ruim negenentwintigduizend aan de naamgeving van het dagboek zelf.
Kitty stond tijdenlang boven aan Freuds namenlijstje. Dat blijkt uit de vele schrijfoefeningen waarin hij de naam op verschillende manieren uitprobeerde. Zo opende hij talloze bladzijden met ‘Luister eens, Kitty’, ‘Lieve Kitty’, ‘Nu ik je toch spreek, Kitty’, ‘Analfabete Kitty’ en vele varianten en variëteiten daarvan.
Maar uiteindelijk vond Freud Kitty geen hondennaam en in zijn ogen was zijn dagboek een hond – al vanaf het een puppy was.
Over gezondheid – geestelijk of lichamelijk – maakt Freud in zijn dagboek eigenlijk geen woorden vuil, behalve ‘gezondheid is slechts een kwestie van het pak vruchtensap goed schudden, zodat de vitaminen gelijkmatig verdeeld worden’.
Wat absoluut niet onvermeld mag, is dat het een heerlijk kalm boekwerk is. Werkelijk niets in de kroniek geeft u de aandrang een pagina om te slaan. Het is typisch zo’n vakantieboek dat u na het afbetalen van uw tweede huis nog steeds niet uit heeft gelezen.
Na een weggegooid leven met bladzij na bladzij pure mengsels van desinteresse en lusteloosheid – terloops wordt ook nog eens niet bekendgemaakt wie de schrijver van het kleuterversje Iene miene mutte is – krijgt de lezer uiteindelijk een traktatie op een intense domper: toen Freud ontdekte dat zijn journaal hem compleet negeerde, stopte hij abrupt met erin schrijven. Trots was hem niet vreemd.
Het dagboek heeft overigens goed kunnen verdienen aan zijn schrijver. En ook nu – as we speak and/or read – zijn de T-shirtfabrieken overuren aan het draaien. Populaire opdrukken zijn DE TWEEDE VOOR DE HALVE PRIJS en ZE ZIJN ER IN ALLERLEI KLEUREN.
En dat bij zelfverrijking excessen horen, dat is nu eenmaal zo. Wat zou je anders doen met overdadig veel geld? Als je ineens het dubbele gaat verdienen van wat je al kreeg, ga je echt niet twee keer zo vaak eten op een dag. Natuurlijk niet. Dat geld ga je dan voor andere dingen gebruiken. Dingen die je daarvoor niet echt nodig had. En hoe meer geld je kapot te slaan hebt hoe uitbundiger je koopwaar wordt. En het blijft wat onwennig om een dagboek met een zonnebril in een verlengde limousine te zien. Maar goed, laten we het op jaloezie gooien; in ieder geval tot die oeroude emotie zelf roept dat we ermee op moeten houden.

Het heerst…

Ik ben geen schrijver van het woord lieveheersbeestje. Een paar jaar terug heb ik ons woordenboek geraadpleegd, dus ik weet nu hoe het woord gespeld moet worden, maar ik schreef ooit: Lieve-Heers-beestje, lieve Heersbeestje en Lieveheers-beestje. Op het forum van lieveheersbeestje.nl maak je daar absoluut geen vrienden mee. Bij dezen derhalve mijn oprechte excuses aan alle lieveheersbeestjesminnenden.

In Verdeel en Lieve-Heers, het vakblad van lieveheersbeestjesfans, stond laatst een alleraardigst artikel over de balts- en paringsrituelen van het lieveheersbeestje. Omdat lieveheersbeestjes in die bewuste tijden graag spelen en gorgelen met saponinen of vitamine E-achtige substanties – dat werd in het artikel niet geheel duidelijk – en dat daarna overgeven aan hun vriendinnen is de jojobaplant een plant die de top 2000 van de lieveheersbeestjes al meer dan zestig jaar van de eerste plaats voorziet. Fluister maar eens ‘jojoba’ naar een lieveheersbeestje dat toevallig op uw arm zit en hij/zij zal dit gegarandeerd beantwoorden met een stuk of twaalf stippen!

Net als olifanten niet zonder steenvruchten kunnen en vossen niet zonder vitamine B, kunnen lieveheersbeestjes niet zonder de jojobaplant.
Zoals een moezelman zijn Mekka heeft en een paling de Sargassozee, zo heeft het lieveheersbeestje de jojobaplant.

Lieveheersbeestjes kunnen – afhankelijk van hun lengte – per dag vele, vele malen hun eigen lengte vliegen. Er gaan zelfs verhalen van lieveheersbeestjes die in een dag – in een concorde en in het bijzijn van verschillende wetenschappers en jojobastekjes – tweemaal de wereld zijn rondgevlogen. Rotstekeningen uit de tijd van enkel amfibieën laten al de onvermijdelijkheid en onverwoestbaarheid van lieveheersbeestjes en Stanley Kubrick zien. En de jojobaplant was toen alleen nog maar als eencellige in de aanbieding.

Heel wat weken later – zo ongeveer rond de slag bij Nieuwpoort – dreigde het heel erg mis te gaan met de jojobaplant kwa voortleving. Het lieveheersbeestje was toen toevallig al zestien jaar naar een vakantiepark, maar was hij aanwezig geweest, dan had hij zeker actie ondernomen. Gelukkig en door een verkeerde afslag liep het allemaal nog goed met de jojobaplant en sindsdien zijn de jojobaplant en het lieveheerbeestje om totaal onbegrijpelijke redenen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar voor deze twee entiteiten zonder handen is het nou eenmaal zo dat de ene hand de andere wast.  En nu weet ik echt niet veel van botanie, microbiologie, mycologie, fycologie of lichenologie, pteridologie, bryologie, virologie en bacteriologie, laat staan van ornithologie, malacologie, ichtyologie, herpetologie, entomologie of zoölogie in het algemeen, en medische biologie, biotechnologie en milieubiologie, maar ik weet wel dat planten liefde nodig hebben om te groeien, en de zojuist genoemde plant is daar echt geen uitzondering in.

In het vakblad van jojobaplant- en lieveheersbeestjesgeïnteresseerden, Jojobakever (bijna vleesgeworden God), vatte de econoom Samuel V. Johnson het volkomen verkeerd en onzinnig samen: ‘Hetzelfde geldt overigens voor gras.’

Jak van een schob

hond

De natuur heeft weer iets nieuws, hoor. We spreken hierover met de armadillo.

Ik: ‘Dag armadillo. Mag ik je zeggen?’
Armadillo: ‘Mij best. Als je mij daar dan maar niet mee aanspreekt.’
Ik: ‘Oké. Armadillo, u bent woordvoerder van het nieuwe deelsysteem van de natuur, waarvan de naam mij even ontschoten is. Kunt u dit wat nader toelichten?’
Armadillo: ‘Nou, de werktitel is slimbiose. Het dekt wel enigszins speels de lading. Maar ik denk niet dat die naam het echt gaat worden.’
Ik: ‘Klinkt al goed. Gaat u door.’
Armadillo: ‘Ja, we zijn altijd heel geïnteresseerd geweest in het rechtssysteem van de mensen. Zoiets hebben wij niet. Bij ons is het meer koken of gekookt worden. Zonder tussenkomst van een rechtermans. En wij dieren begrijpen ook wel dat die scheidsrechter er in veruit de meeste gevallen werkelijk helemaal niet toedoet. Wij snappen ook wel dat de diamanten kogel eigenlijk is dat men in rechtszaken de tegenpartij lekker op (advocaat)kosten kan jagen. Of er daarbij uiteindelijk gewonnen wordt is ongeveer drie keer drie maal ondergeschikt. Als de rechter klaar is met zijn mening, weet je in ieder geval dat de tegenpartij minstens 1000 ballen kwijt is. Prachtsysteem, subliem, echt schitterend! En de rechters werken daar ook keihard aan mee. Anders zouden ze wel kwesties gestandaardiseerd willen zien en strikt in de gaten houden hoeveel tijd advocaten bij hun cliënten declareren.’
Ik: ‘Dat begrijp ik niet helemaal.’
Armadillo: ‘Dat begrijp ik dan juist weer helemaal. David Attenborough had precies dezelfde reactie. Ook een mens. Kijk, ik was met David op Madagascar voor filmopnames en toen…’
Ik: ‘Maar op Madagascar komen toch helemaal geen gordeldieren voor?’
Armadillo: ‘Dat zeg ik toch ook niet? Je moet wel luisteren! Ik was aan het filmen met David. Ik woon daar niet. Ik ben toch geen ijsbeer, lul!’
Ik: ‘Excuseer mij. Ga verder.’
Armadillo: ‘Nou, ik zat daar dus tijdens de filmopnamen een beetje te babbelen met een walvis over geschillencommissies en dergelijke en toen…’
Ik: ‘Eh, een walvis?’
Armadillo: ‘Het zijn zoogdieren. Walvissen zijn zoogdieren. Geen vissen! Ik was op Madagascar met een walvis aan het keuvelen, ja. In een bordeel, als je het wil weten. Mag ik mijn verhaal afmaken, ja?’
Ik: ‘Ja, go ahead.’
Armadillo: ‘Nee.’
Ik: ‘Nee?’
Armadillo: ‘Nee! Nee, David vond het ook al niks. Die is dan ook al heel oud en houdt totaal niet van verandering, tenzij het geleidelijk over miljoenen jaren gebeurt, maar hij blijft een mens.’
Ik: ‘En wat wilt u daarmee zeggen?’
Armadillo: ‘Nou, mensen zijn vermoeiend. Ze kunnen goed de boel oplichten en ze hebben van onbetrouwbaarheid een kunst gemaakt, maar het is vaak verrekte lastig om met ze door één deur te kunnen. Vooral als de deur heel klein is. Weet je, ik heb ooit een sekspartner gehad die een mens was. En we gingen ook eten en tv kijken en dat soort dingen met elkaar in hetzelfde huis. Ik krijg nog de rillingen als ik aan die tijd denk. Ze verstopte mijn alcohol altijd in de wasmachine en toen we een nieuwe wasmachine kregen was ze dus haar verstopplaats kwijt. Kijk, sommige planten belanden van de regen in de drup. Maar mensen doen dat nog vermoeiender. Die cumuleren zaken als onzin en ellende. Dus leer mij de mensen kennen!’
Ik: ‘Dat klinkt allemaal wel interessant, eigenlijk.’
Armadillo: ‘Eh, eh. Watjes!’
Ik: ‘Wat zeg je?’
Armadillo: ‘Inderdaad. Watjes!’
Ik: ‘Watjes?’
Armadillo: ‘Ik besef net dat alles wat ik zeg tegen mij gebruikt kan worden. Dus is het erg onhandig om bijvoorbeeld samoeraizwaard of mitrailleur te zeggen. Daar heb ik niet van terug. Daar kan ik niet echt tegen. Watjes daarentegen kan ik makkelijk aan. Die deren mij niet. Vandaar.’
Ik: ‘Zei je nou samoeraizwaard en mitrailleur?’
Armadillo: ‘Mensen!’

C’est Elton qui fait la musique


(Situatie: heel erg moderne luidsprekers met heel erg moderne spoelen van koper en membranen van kunststof doen hun ding.)

‘Wat is-ie slecht, hè, hier?’

‘Uitzonderlijk.’

‘Je hoort het meteen. Werkelijk meteen. Elton John! Ten voeten uit!’

‘Wat je zegt. Niemand speelt zo slecht gitaar als Elton. Moet-ie niet meer doen ook.’

‘Echt, die solo hier. Schaamteloos!’

‘Dit is gewoon niet goed voor die gitaar. Driewerf slecht en uitermate uit de tijd vooral.’

‘Ja, dit is wel een ouwe opname, hoor.’

‘O, en was-ie toen al helemaal een man?’

‘Honderd procent durf ik niet met zekerheid te zeggen. Zijn oma of opa zegt overigens van wel.’

‘Dus dit is van ná 12 april 1980?’

‘Van díe ochtend is deze opname.’

‘Ja ja, dus het kan erom spannen.’

‘Dat is dan toch weer grappig aan die Elton. Over het algemeen is hij namelijk een pavloventertainer.’

‘Pavloventertainer?’

‘Ja, hij is een van die artiesten die als het brandalarm afgaat meteen naar buiten rennen. Het type Phil Collins. Je weet wel, Bon Jovi. Dat soort mensen.’

‘Ja, ja.’

‘Daar is toen nog onderzoek naar gedaan.’

‘Vandaar!’

‘Kijk, Neil Young is bijvoorbeeld geen pavlovartiest. Die heeft zich nog nooit iets van een brandalarm aangetrokken. Janis Joplin ook niet. Nog steeds niet, wat dat betreft.’

‘Ik begrijp het. En die schichtige trek van Elton komt natuurlijk door zijn zus.’

‘Zijn zus?’

‘Die heeft hem drie keer bijna opgegeten, waarvan twee keer echt per ongeluk, man.’

‘Ik wist niet eens dat hij een zus had.’

‘Klopt. Er is ook heel weinig over haar bekend.’

‘Nou, zonder scrupules raak je in ieder geval toch een stuk gezelliger in therapie dan met, zullen we maar zeggen.’

‘Ik weet wel dat ze eind jaren zestig opgegeten is door een andere zus.’

‘Ga weg. Triest verhaal, zeg.’

‘En wat erg voor die moeder.’

‘Ja, nou begrijp ik ook waarom kleine Elton van zijn ouders muzikant moest worden.’

‘Of niet?’

‘Op zeker. Maar zal ik de gitaarellende van Elton afzetten, opdat we eventueel kattengejank beter kunnen horen?’

‘Graag zelfs. En kan ik die opname trouwens van je lenen?’

‘Geen probleem. Als ik die uiterlijk volgende week zondag maar terug heb. Ik herhaal: uiterlijk volgende week zondag.’

‘Ik doe mijn best. Ik weet namelijk hoe belangrijk uiterlijk voor Elton is.’

Hoe Willem van Ranja het mysterie doorzag en overwon

Willem van Ranja was net een dag oud en toen moest hij alweer opstaan. Zo ging het nou altijd, vond hij.
Naar school gaan vond Willem geen enkele keer onplezierig, vooral als de school dicht was en al vroeg merkte hij dat hij een gave had voor dingen niet begrijpen. Als het speelkwartier afgelopen was en de kinderen staakten hun geren in verschillende schema’s en patronen en ze stelden zich op in rijen, riep de leraar: ‘En nu gaan we allemaal naar binnen.’
En de kinderen gingen ook allemaal naar binnen! Willem van Ranja was toen al gefascineerd door de vooruitziende blik van zijn leraar. Hoe kon die leraar weten dat alle kinderen naar binnen zouden gaan?
Willem van Ranja ging dan vaak op de stoep zitten – hij had altijd een stoel bij zich – om teksten te schrijven die Leonard Cohen toch nooit zou gebruiken.
Het was in die dagen dat onze Willem een droomachtig visioen en/of visioenachtige droom had. Willem van Ranja zag zichzelf zitten op een redelijk comfortabele stoel. Een stoel of honderd rechts van hem zat Jezus. Een stoel of dertig rechts van hem zat Hitler. Willem stond op en liep naar Jezus toe.
‘Hee Jezus,’ zei hij, ‘waarom zit Hitler dichter bij jou dan ik?’
‘Hitler is bekender,’ zei Jezus.
‘Oké, dan snap ik het,’ zei Willem van Ranja en hij ging terug naar zijn stoel.
‘Trek het je niet aan,’ zei Adam, die net langs liep en een drankje was wezen halen. Zijn vijgenblad had hij aan een koordje om zijn nek hangen. ‘Iedereen weet: zwijgen = toestemmen; meedoen = beter dan winnen; neuken = vies; opstaan = verplicht en toestemmen = goud. Da’s zo’n beetje de filosofie hier, me’n drang daarbij om het ook hieronder duidelijk te maken.’
Plots likte de hond Willem van Ranja wakker. En hij had niet eens een hond! Wel wist Willem van Ranja toen wat hem te doen stond. Hij moest zorgen dat hij jobhopper of iets werd. Want dan hoefde je zelf niets te produceren en kon je tot het einde der dagen mee blijven eten met mensen die wel werken. Dan hoefde je namelijk niet begaan te zijn en was het makkelijk te klimmen in je salaris. Zo was het namelijk beschreven in de grondwet: “mensen die niks kunnen en in het middenkader terecht zijn gekomen, mogen nooit in salaris achteruitgaan als zij van job hoppen.
Wel moest je dan mobiel telefonisch of telefonisch mobiel beschikbaar zijn. Da’s dan weer een nadeel. Het is altijd wat met de wereld. Iemand zuchtte en Willem van Ranja vond dat hij het was.
Maar ach, nadenken over een professionele loopbaan was ook nog wat vroeg voor Willem van Ranja. Eerst moest hij maar eens fatsoenlijk zijn scholing afmaken zonder daarbij te vaak zijn leraren uit te lachen. En bovendien: wie zegt er dat er over pak um beet tien jaar nog jobhoppers nodig zijn in de wereld? Met dit soort hedendaagse, alleswetende helden dat er overal rondliep en -hopte, was de kans nogal groot dat binnen een generatie dingen als jobs en hopmogelijkheden gewoon helemaal niet meer zouden bestaan! Da’s verdomd lullig als je na zoveel jaar gezellig je jobhopperspraktijk opent en er blijkt ineens niemand meer behoefte te hebben. Geen geld verdienen betekent dat dus. Willem van Ranja had ooit een verhaal gehoord over een enthousiaste, vooruitstrevende en ambitieuze jongeling die een opleiding had gevolgd tot molenaar en tegelijkertijd een opleiding tot bakker. Gaf je deze jongeling graan dan kon hij het malen en tevens tot brood verwerken. Met deze bagage kon hij bepaalde economische wetten een stap voor zijn en de consument van een scherp geprijsde substantie voor onder het plakje kaas voorzien. En laat deze jongeling nu net meemaken dat toen hij klaar was met zijn studies brood eten ineens uit de mode was! Daar sta je dan met je goede bedoelingen en je dorsvlegel.
Nee, soms heb je het in het leven niet voor het kiezen, vond Willem van Ranja. Alles kan gebeuren. Een neef van Willem van Ranja wilde zelfmoord plegen. Hij ging in de stad een mooi touw kopen. Maar op weg naar huis kwam hij onder een trein. En dat staat natuurlijk niet tof op je grafsteen. “Hier ligt de neef van Willem van Ranja. Hij kwam onder een trein.
Beter kun je dan het werk laten doen door een geisha. “Hij kwam onder een geisha” op je grafsteen vinden ooms en neven namelijk stiekem best stoer. Maar ja, nogmaals, je hebt het niet voor het zeggen in het leven, al is je ademhaling nog zo goed.
Wilde hij echt iets voor de mensheid gaan betekenen, dan moest hij zich meer gaan moeien met de politiek, zo vond Willem van Ranja. En in concretere zin bedoelde hij dan: de watermaffia. Toegegeven, voor de pornomaffia was ook veel te zeggen. Volgens Willem van Ranja had de landelijke en zelfs mondiale overheid er meer dan een vinger in om de brave bevolking seksverslaafd te maken. Heel simpel: meer seks betekent meer mensen en meer mensen betekent meer belastinggeld. En meer mensen betekent natuurlijk ook nog meer seks. En dus nog meer mensen et cetera. Een vurig goed plan, feitelijk, seks aan de man brengen. Het was er de touwtjestrekkers van de wereld dus ook alles aan gelegen om Jan met of zonder pet op waar dan ook duidelijk te maken dat het hebben van seks verdomd de moeite waard is.
Maar de watermaffia had toch meer voordelen, vond Willem. Aan het einde van de dag wil je er namelijk niet achterkomen dat je te weinig water hebt om de waterlinie te vullen en het schorriemorrie buiten te houden. En wat is nou belangrijker?
Bovendien moet je soms ook wat water bij de aanmaakwijn doen. Want overal waar te zoet voor staat, is niet goed, wist Willem en hij keek op zijn kapotte horloge.
‘Maar ach, gezellig is het wel,’ dacht hij.

Kameleonwoorden

Via de weekendtaalkundigen is, met een tussenstop bij de zon- en feestdagtaalkundigen, het begrip kameleonwoord dan eindelijk rijp om tot de goegemeente door te dringen. We spreken over een haast uitgesproken typisch universeel taaldingetje. Een van de pioniers in de toepassing van dit taalverschijnsel is Rudy van Beurden. In zijn speech tijdens het huwelijk van zijn oudste zus (in 2004) gebruikte hij maar liefst achtendertig kameleonwoorden. Hij overtrof hiermee ruimschoots Chomsky, die tot dan toe zich slechts sporadisch bediende van dit taalfenomeen. Synoniemen van kameleonwoord zijn onder andere naamverlading, ultiemclustering en domeinuitbreiding, wat stuk voor stuk toevalligerwijs ook kameleonwoorden zijn. Een kleine uitleg is wellicht toch nog op z’n plaats. De zin

(1) Als je astronaut wordt, ben je nog veel verder van huis.

lijkt op het eerste gezicht een heel normale constructie. Een vergelijking met de zin

(2) Als je astronaut wordt, ben je nog veel verder van huis.

levert ook tussen de soep en de aardappels niets op waar Renkema’s Schrijfwijzer van zou schrikken. Een nadere bestudering laat nochtans zien dat er hier meer aan de hand is. Het woord huis in (2) is een simpel, maar gedegen zelfstandig naamwoord zonder overheidsinmenging. Het woord huis in (1) is echter een kameleonwoord dat zich in alle opzichten (fonologisch, morfologisch, syntactisch, semantisch et cetera) gedraagt als een zelfstandig naamwoord. Hoe kameleonwoorden nou precies te herkennen zijn, voert iets te ver om in dit korte bulletin uit te leggen, maar na enkele weken oefening is men in staat om zonder te trillen en met het grootste plezier in (3) te ontdekken dat accusatief een kameleonwoord is en dat in (4) extern hiervoor doorgaat.

(3) Werkwoorden zonder extern argument kunnen geen accusatief casus uitdelen.
(4) Vrouwen zonder extern argument kunnen geen lakens uitdelen.

Kameleonwoorden kunnen blijkbaar alle mogelijke woordsoorten zijn: van lidwoorden tot naamwoorden, maar ook van voornaamwoorden tot telwoorden en zelfs tussenwerpsels en helemikmakwoorden. Om het nog duisterder te maken kan een kameleonwoord zelfs zonder functie of vorm op een lege plek staan, zoals (5) laat zien.

(5) Niet eten is ook een geregeld leven.

In (5) staat er tussen het ontkennende bijwoord niet en de infinitief eten het zogenaamde loze partikel, waarvan niemand het bestaan ooit heeft kunnen aantonen, maar waarvan taalkundige Marc van Oostendorp het bestaan wel heeft voorspeld. Ons kameleonwoord valt in (5) toevallig samen met dit loze partikel (ook wel het Van Oostendorpdeeltje genoemd). Inmiddels is minstens duidelijk dat kameleonwoorden nogal omstreden zijn in de taalkundescene. Wat wetenschappelijk wel als palpabel wordt geaccepteerd is dat kameleonwoorden een eigenschap hebben die vergelijkbaar is met het in huis halen van een blik erwten dat je vervolgens nooit openmaakt en dat ze daarnaast een eigenschap hebben die precies eender is met het kopen van een atlas waarvan je bladzijde dertien nooit zult bekijken.
Helaas moeten we ook opmerken dat kameleonwoorden niet de gezondste onder de woorden zijn, getuige (6).

(6) Ik heb Herman Brood van het Waldorf zien springen.

In (6) zien we dat het kameleonwoord Waldorf een defect vertoont en zelfs de semantiek wil ontstijgen. Er is dus een kans, als we de buurman van Marc van Oostendorp willen geloven, dat onze ondertussen toch zo dierbare kameleonwoorden binnen enkele jaren zijn uitgestorven.
Laten we op iets wat op hout lijkt kloppen.

Willhow en knowpower


Ik ben al heel lang geen Ferran Adrià avant la lettre meer.
Ooit roosterden, bakten en kookten mijn huisarts en ik oesters in Bretagne.
Gewoon omdat we veel te veel oesters hadden.
Mijn huisarts was toen nog niet mijn huisarts, omdat hij toen nog geen huisarts was.
Jong waren we, zeg maar.
Ja, vroeger…
Als wij bijvoorbeeld in een kroeg een stoel kapot hadden geslagen, dan gingen we echt niet wachten tot de kastelein ons een volgend biertje zou weigeren.
Nee, dan trokken we proactief naar de volgende kroeg.
Gewoon initiatief tonen en het tempo erin houden.
Zo waren wij, dat zat in ons bloed!
Bij de jeugd van tegenwoordig zie je dat niet meer.
Wij liepen van de kroeg naar huis en dachten dan: ‘Wacht even, bartender rijmt helemaal niet op kalender!’
Elke dag dachten we dat.
Want we wisten dat je het metrum moest voelen, maar we meenden ook dat je het moest tellen.
Van huis naar de kroeg ging met speedmars, van de kroeg naar huis hoefde dat niet.
De openingstijden thuis waren ruimer.

Enfin, ik zat zo’n dag van vroeger eigenwijs te doen aan de bar.
Ik was altijd iets aan het lezen.
Wat weet ik nu niet meer.
Als ik dronk had ik een boekje bij me.
Dan werd ik tenminste niet lastiggevallen, was het idee.
De alcoholist rechts van mij ademde mijn kant op en zei dat ik eens SALAIN moest lezen.
SA-wat? vroeg ik.
SALAIN!
SADIE?
SALAIN!
SALEE?
SAH-LAIN! SAAAAH-LAIIIIN!
Ik versta er geen zak van, zei ik
De alcoholist pakte een pen en schreef CÉLINE op een viltje.
Ik vond dat hij ontzettend onduidelijk schreef, dus van de C maakte ik snel een S en van de É een A.
Anders zou ik de volgende dag niet meer weten waar het over ging.

Het duurde zeker een week voor ik de ware boodschap kon ontcijferen.
En zo kwam ik dus, twintig lentes jong, in aanraking met de gekte van Louis-Ferdinand Céline.
De man die tegenover Hitler in de loopgraven zat tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Met hem als huisarts had ik nooit meer een ziekte geaccepteerd.

Kijk, het leven kent wild vlees en gevulde koeken.
De verpakking van het een kan de inhoud van het ander besmetten.
Als je Céline als een soort gevulde koek aangeboden hebt gekregen, moet je daar eigenlijk heel erg je mond over houden.
Het zou niet de eerste keer zijn dat ‘ik ken Céline van de boekenclub’ iemands laatste woorden zijn.

Graag zou ik daar nog ‘godverdomme’ aan toe willen voegen, trouwens.

Jan met de coole bijnaam


Als Jan met de coole bijnaam een schema had, dan had hij erop gelegen.
Hoe hij precies aan zijn bijnaam kwam, wist hij niet. Dat was gewoon zo en de wereld kon je niet veranderen. Schuil- of koosnamen kwamen in zijn familie meer voor. Een in 1575 geboren voorouder van hem werd bijvoorbeeld Jan met de handlauwe bijnaam genoemd. Deze voorvader was in de wieg gelegd om auto’s te racen. Helaas waren er in zijn tijd nog geen auto’s. Via deze Jan met de handlauwe bijnaam wist Jan met de coole bijnaam wel het geheim van de smid: de smid gebruikt namelijk ijzer. Die wijsheid werd in de familie van vader op zoon doorgegeven. Mondeling, want het was nogal een gewoonte in de familie om notitieblokjes kwijt te raken. En zo barstte de bloedlijn eigenlijk van de gewoontes. Het was een soort van specialiteit geworden.
Alleen voor oudejaarsavond had de familie toevallig nooit een traditie gehad, maar dat veranderde in 1996. Voor Jan met de coole bijnaam was dat namelijk een klotejaar, een kutjaar en een luljaar, en het jaar erop ook. Vanaf dat jaar 1997 kijkt Jan met de coole bijnaam op oudejaarsavond naar Freeks oudejaarsconference van 1996, in de hoop dat het volgende jaar wel een goed jaar zal worden. Dit is echter nog steeds niet gebeurd en deze december heeft Jan met de coole bijnaam zich opgemaakt om voor de zeventiende keer de oudejaarsshow ‘Het Luik’ van Freek te gaan kijken.
Sommige grappen begint hij zelfs leuk te vinden. Andere grappen kent hij inmiddels al. Sterker nog, Jan met de coole bijnaam heeft onderhand ook aanvullingen op de show. Liever ziet hij bijvoorbeeld dat Freek de show meteen zou beginnen met de opmerking dat er meer Turken en Marokkanen naar Youp kijken omdat de shows van Youp nou eenmaal amper denkvermogen vereisen. Kijk, dat is het ijs breken en dat is in de winter prima. En dan, ergens in het eerste kwartier, zou de zin

Als je “het journaal, ná de ster” hoort, hoef je eigenlijk al niet meer te kijken, aangezien de reclames blijkbaar toch belangrijker zijn

heel fraai en strak passen, volgens Jan met de coole bijnaam. Iets verderop, zeg een minuut of twintig later, zou de wat abstractere grap

Je kon er bijvoorbeeld zomaar x tegen het lijf lopen. Of y. Of z. Zelfs a, b of c

bijzonder goed zorgen dat er wat meer balans komt in de conference.

En ja, Jan met de coole bijnaam heeft het eigenlijk ook op zijn smaakpapillen dat er best nog wel wat extra stof tot nadenken naar het publiek kan worden gegooid. Als Freek nou zo’n tien minuutjes voor het einde een verhaal zou vertellen over het kopen van een grote ham waar je plakjes van afsnijdt en dat het dan eigenlijk zo is of op z’n minst zo gezien kan worden dat het eerste plakje het duurste plakje is en dat elk volgende plakje steeds goedkoper wordt, dan zou dat de complete show in één keer naar een niveau tillen dat zijn weerga niet kent en van heb ik jou daar tegelijk.
Nu je het zegt vindt Jan met de coole bijnaam dat hij best wel een goede cabaretier zou zijn. Daar wil hij zich dan ook in 2013 geheel op richten. Gewoon dijenkletsers maken met af en toe een scherpe observatie. Maar uiteraard niet van het peil dat hij per se naar Parijs wil liften en onderweg dan geen alcoholvrij bier wil drinken. Nee, het moet wel materiaal zijn van de kwaliteit van Freek. Alleen zou hoe hij genoemd wordt wellicht verkeerde verwachtingen kunnen scheppen, is Jan met de coole bijnaam van mening. En die verwachtingen zouden dan de applausbereidheid weer kunnen beïnvloeden. Mensen die Jan met de coole bijnaam heten wekken over het algemeen de indruk dat ze duizend milliseconden per seconde simpelweg cool zijn.
De oplossing is evenwel voor Jan met de coole bijnaam kraakhelder: hij gaat heel 2013 zorgen dat hij in het publiek zit van zowel DWDD als Pauw & Witteman. Vroeg of laat komt Freek daar zoals men weet langs. Hij zal dan Freek aanspreken en vragen of ze naampje kunnen wisselen. Iemand met de status van Freek kan namelijk prima de naam Freek met de coole bijnaam vormgeven. En Jan de Jonge bekt uiteraard als een kunstgebit of zuigt er in ieder geval een puntje aan.
Hou daarom komend jaar de nieuwsbrief van je favoriete schouwburg bovenmenselijk goed in de gaten!

Rode kerst


In het besneeuwde winkelcentrum hangen op verschillende plaatsen geluidsboxen buiten. Overal op het plein en in de straatjes zijn tamme kerstliedjes te horen. De bijbehorende lichtjes worden heen en weer geschud door de wind.
Een man met vier grote plastic tassen verlaat de kapperszaak. Zijn zijkanten zijn kort geschoren, zijn lokken bovenop zijn in lagen geknipt. De gekapte man zet buiten even zijn tassen op de grond, trekt de kraag van zijn jas recht, pakt zijn tassen weer op en loopt regelrecht naar het bankgebouw dat tegenover de kapsalon ligt.
Als de man het bankfiliaal binnenkomt wordt hij direct begroet door een bankmedewerkster. Ze is in de publieksruimte wat folders aan het rechtleggen.
“Het zou goed kunnen zijn dat u onze laatste klant van dit jaar bent,” zegt ze en ze toont een brede glimlach.
“Mooi,” zegt de man traag en monotoon. “Fijn dat ik nog even terecht kan. Het is werkelijk bijzonder om aan de lopende band geluk te hebben.” Tijdens het uitspreken van deze woorden kijkt hij naar zichzelf in een met spiegels beklede pilaar. Het is rustig in de bank; er is maar één andere klant. Terwijl hij zijn tassen even neerzet bekijkt de man het interieur. Twee loketten telt hij, twee klanten en, zo in het zicht, drie man personeel.
“Weer een Poissonverdeling naar fabeltjesland,” mompelt hij min of meer in zichzelf en hij schuifelt daarbij naar het open loket.
Anderhalve meter achter de andere klant zet hij een deel van zijn bagage weer op de grond. Het gesprek aan de balie is waar hij nu staat redelijk duidelijk hoorbaar en geeft vooral een beeld van hoe verbluffend goed de bankbediende kan opnoemen wat er zoal geen lokethandelingen zijn.
Echt opschieten wil het blijkbaar niet in de rij, maar het schijnt de waarschijnlijk laatste klant van het jaar niet zo te deren. Integendeel, hij fluit, neuriet en zingt zachtjes het lied ‘In the Summertime’, waarbij hij wat in een van zijn tassen rommelt. Dan haalt hij ineens een groot koksmes tevoorschijn en zet dit van achteren dwars op de keel van de klant voor hem.
“Snel, sluit de deur!” roept hij tegen het personeel.
Er klinken geluidjes van paniek.
“Deur dicht! Godverdomme! Doe die voordeur dicht!” schreeuwt de man weer.
Een van de bankmedewerkers haast zich naar voren met een sleutelbos en sluit de ingang van het filiaal.
“Lang leve de laagdrempeligheid,” fluistert de man droog en bits in het oor van zijn slachtoffer.
De overvaller wijst met zijn hoofd.
“Nu allemaal deze spreekkamer in! Snel!”
Men doet wat hij zegt. De drie bankmedewerkers – een meisje van rond de twintig, een jongen van een jaar of vijfentwintig en een man van zeker zestig – lopen de kamer binnen. De gewapende man volgt met zijn slachtoffer en gooit als hij binnen is naar het meisje een zakje met tiewraps.
“Handen vastbinden! Op de rug!”
Onbeholpen kijkt het meisje de overvaller aan.
“Jij!” roept de messentrekker. “Jij moet je vriendjes vastbinden! Hun handen op hun rug, trut!”
Het meisje begint te huilen, maar doet wat haar opgedragen is. Als ze klaar is vraagt de overvaller haar hetzelfde bij de klant te doen en daarna iedereen ook nog met tiewraps aan elkaar te binden. Uiteindelijk staan de twee bankmedewerkers en de klant als een bang, modern dansgroepje op een kluitje bij elkaar.
“Iedereen zitten!” schreeuwt de overvaller, terwijl hij het meisje met een enkele klap bewusteloos slaat.
Het groepje gehoorzaamt. De overvaller zoekt een paar tiewraps en bindt ook het bewusteloze meisje vast. Dan verlaat hij de spreekkamer en doet de deur achter zich dicht. Meteen loopt hij naar de voordeur en controleert of deze echt op slot zit. Dit blijkt zo te zijn.
“Dat wist ik wel,” roept hij voor iedereen in het gebouw duidelijk hoorbaar. “Maar een beetje obsessief-compulsief gedrag heeft nog nooit iemand kwaad gedaan!”
Een voor een loopt de overvaller de ruimtes in de bank af om te kijken of er zich niet nog iemand in het gebouw schuilhoudt. Het duurt niet lang; het is een bescheiden bank. Dan keert hij terug naar de spreekkamer waar zijn slachtoffers zitten. Hij legt twee tassen op het bureau en houdt zijn mes in de lucht. Het meisje is inmiddels weer bij bewustzijn.
“Mooi mes, toch?” zegt de man tegen de aanwezigen. “Hier schuin tegenover. Aanbieding. Nog geen tientje! En die tiewraps: drie zakjes voor de prijs van twee. Dertig stuks per zakje, man!”
Niemand zegt iets terug.
De overvaller gaat in de meest luxe bureaustoel zitten en begint spullen uit zijn tassen op het bureau te leggen. Een broodmes, een hamer, een bundel aardappelschilmesjes, watten, vuilniszakken…
De oude zestiger doorbreekt de stilte. “Dit is maar een klein filiaal. Er is hier zo goed als geen cash. De kluis heeft een tijdslot en de privékluisjes, de safeloketten, werken met een persoonsgebonden handscan.”
“Hou je muil! Jij wil geintjes uithalen? Als je geintjes uithaalt trap ik een gat in die grijze kop van je!” schreeuwt de overvaller, terwijl hij dreigend de hamer boven het hoofd van de oude man houdt.
Het meisje begint weer te huilen.
“Ok, niet huilen,” klinkt het wat rustiger. “Ik zal niet meer schreeuwen. Ok? Maar ik vind alleen dat jullie saai zijn. Saai en onbeschoft. Ik ben nota bene net naar de kapper geweest! En jullie zeggen niks! Wat zijn jullie nou voor een vrienden?”
Het huilen van het meisje slaat om in een hysterische ademnood.
Dan neemt de klant het woord. “Volgens mij wordt ze niet goed. Je moet iets doen, man. Je moet echt iets doen nu. Ik werk toevallig bij de politie. Je bent de ene fout na de andere aan het maken. Wat je het beste kunt doen is jezelf overgeven nu je nog niks gestolen hebt. Je staat op camera, hebt van alles aangeraakt. De politie kan gewoon kiezen uit het bewijsmateriaal.”
“Rustig maar,” fluistert de gewapende man. “Wat allemaal toeval zou moeten zijn valt allemaal wel mee, meneer de politieagent. Ik kom hier juist voor de camerabeelden. Ik kom hier niet voor het geld. Tijdsloten en handscans kunnen me gestolen worden. Ik kom hier voor ons. Om samen te zijn. Ik kom hier om te delen in het mensdom. Oh, jullie hebben zo’n geluk! Ik heb jullie uitverkoren om met mij een sterfritueel mee te maken. We hoeven ons geen zorgen meer te maken over getuigen of over DNA. Nog even en we zijn allemaal samen!”
“Wat?” vraagt de politieman geschrokken. “Wat ben je aan het doen?”
Het zware ademen in de kamer wordt afgewisseld met zenuwachtige piepjes.
“Genoeg trivia voor vandaag! Jij eerst?” vraagt de overvaller. Maar hij wacht niet op een antwoord en begint meteen te hakken met de hamer en het broodmes. En terwijl binnen het bloed in de rondte spat, zingt Bing Crosby buiten dromerig en geruststellend over een ‘White Christmas’.