Streets of San Francisco

In het oude klooster van Lierop zijn ze heel trots. Het inmiddels tot museum omgebouwde pand heeft zijn slag geslagen. Binnenkort zullen een aantal straten van San Francisco bij de vaste collectie van het museum horen. Mensen uit de omtrek van Lierop (maar ook bijvoorbeeld uit Volendam) kunnen dan zelf ervaren hoe het is om asfalt uit San Francisco mee te maken.
De expositie wordt groots geopend. Barry Stevens heeft beloofd te komen (als hij nog leeft) en er zal een cd van Krezip gedraaid worden.
Directeur Sjeng van Schijndel: ‘Echt jaren hebben we op de straten van San Francisco zitten azen. De gehele bevolking van Lierop heeft eraan meegewerkt. En nu is het museum compleet. Onze collectie laat nu een fraai staaltje zien van hoe de tijd toen was.’
Het is wel een beetje jammer dat de werken van plaatselijk kunstenaar Bert Bert plaats moeten maken voor de nieuwe aanwinst. We vroegen hem een reactie.
‘Meneer Bert, bent u niet uit uw doen door het museumgebeuren van de laatste tijd?
– ‘Ach, zeg maar gewoon Bert, hoor.’
‘Oké, Bert. En wat is uw reactie?
– ‘Nou, als kunstenaar ken ik de straten van San Francisco natuurlijk erg goed. Niet dat ik er ooit geweest ben, maar in Tilburg heb je een kruispunt waar het teer er gewoon precies zo uitziet.’
‘Interessant, meneer Bert.’
– ‘Zeg maar Bert.’
‘Maar is u nog iets opgevallen?’
– ‘Kijk, opvallen is een grappig woord. Kunstenaars gebruiken dat woord eigenlijk nooit. Dingen vallen namelijk niet op, maar ze vallen omlaag. En de energie van die zwaartekracht gebruik ik juist in mijn kunstuitingen.’
‘Juist. Dank u, meneer Bert.’
– ‘Zeg maar Bert.’
‘Ik zie hier iemand van de kantine. Mevrouw, mag ik u iets vragen?’
— ‘Ja, ik heet Jenny.’
‘Betekent het museumspektakel nog een verandering voor u?’
— ‘De gevulde koeken gaan volgens mij tien cent omhoog. Dat was het idee van Bert.’
– ‘Ja, dat was inderdaad mijn idee. De koeken vond ik altijd al niet optimaal zichtbaar in de vitrine. Door er een muntstuk van tien cent onder te leggen, krijgen ze net meer dat cachet, weet je wel, dat stukje panache. Flair, zeg maar.’
‘Ik begrijp het. Door die kleine lift geef je de lekkernij net wat meer allure.’
– ‘Allure, allure, allure, allure, allure, allure, allure, allure… Is een groot woord: allure. Ik zou dat in dit geval niet gebruiken. Kijk, Columbus Avenue heeft allure. Lombard Street: allure! Stockton Street: ook allure! Hyde Street: ook allure!’
‘Maar die zitten dus niet in de collectie hier, Bert.’
– ‘Meneer Bert is ook goed.’

Het heerst…

Ik ben geen schrijver van het woord lieveheersbeestje. Een paar jaar terug heb ik ons woordenboek geraadpleegd, dus ik weet nu hoe het woord gespeld moet worden, maar ik schreef ooit: Lieve-Heers-beestje, lieve Heersbeestje en Lieveheers-beestje. Op het forum van lieveheersbeestje.nl maak je daar absoluut geen vrienden mee. Bij dezen derhalve mijn oprechte excuses aan alle lieveheersbeestjesminnenden.

In Verdeel en Lieve-Heers, het vakblad van lieveheersbeestjesfans, stond laatst een alleraardigst artikel over de balts- en paringsrituelen van het lieveheersbeestje. Omdat lieveheersbeestjes in die bewuste tijden graag spelen en gorgelen met saponinen of vitamine E-achtige substanties – dat werd in het artikel niet geheel duidelijk – en dat daarna overgeven aan hun vriendinnen is de jojobaplant een plant die de top 2000 van de lieveheersbeestjes al meer dan zestig jaar van de eerste plaats voorziet. Fluister maar eens ‘jojoba’ naar een lieveheersbeestje dat toevallig op uw arm zit en hij/zij zal dit gegarandeerd beantwoorden met een stuk of twaalf stippen!

Net als olifanten niet zonder steenvruchten kunnen en vossen niet zonder vitamine B, kunnen lieveheersbeestjes niet zonder de jojobaplant.
Zoals een moezelman zijn Mekka heeft en een paling de Sargassozee, zo heeft het lieveheersbeestje de jojobaplant.

Lieveheersbeestjes kunnen – afhankelijk van hun lengte – per dag vele, vele malen hun eigen lengte vliegen. Er gaan zelfs verhalen van lieveheersbeestjes die in een dag – in een concorde en in het bijzijn van verschillende wetenschappers en jojobastekjes – tweemaal de wereld zijn rondgevlogen. Rotstekeningen uit de tijd van enkel amfibieën laten al de onvermijdelijkheid en onverwoestbaarheid van lieveheersbeestjes en Stanley Kubrick zien. En de jojobaplant was toen alleen nog maar als eencellige in de aanbieding.

Heel wat weken later – zo ongeveer rond de slag bij Nieuwpoort – dreigde het heel erg mis te gaan met de jojobaplant kwa voortleving. Het lieveheersbeestje was toen toevallig al zestien jaar naar een vakantiepark, maar was hij aanwezig geweest, dan had hij zeker actie ondernomen. Gelukkig en door een verkeerde afslag liep het allemaal nog goed met de jojobaplant en sindsdien zijn de jojobaplant en het lieveheerbeestje om totaal onbegrijpelijke redenen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar voor deze twee entiteiten zonder handen is het nou eenmaal zo dat de ene hand de andere wast.  En nu weet ik echt niet veel van botanie, microbiologie, mycologie, fycologie of lichenologie, pteridologie, bryologie, virologie en bacteriologie, laat staan van ornithologie, malacologie, ichtyologie, herpetologie, entomologie of zoölogie in het algemeen, en medische biologie, biotechnologie en milieubiologie, maar ik weet wel dat planten liefde nodig hebben om te groeien, en de zojuist genoemde plant is daar echt geen uitzondering in.

In het vakblad van jojobaplant- en lieveheersbeestjesgeïnteresseerden, Jojobakever (bijna vleesgeworden God), vatte de econoom Samuel V. Johnson het volkomen verkeerd en onzinnig samen: ‘Hetzelfde geldt overigens voor gras.’

De letter van Avogadro

Avogadro had naast een getal ook een letter. Welke letter dat was, is voor letterkundigen nog steeds een thema waarvan ze denken dat het een raadsel is. Het mysterie rond zijn letter hield Avogadro zelf het grootste deel van zijn leven nogal actief in stand. Hij had dan ook veel sympathie voor humor en had – naar eigen zeggen – veel sam-en-moosgrappen leuk gevonden als Moos er niet zo’n prominente rol in had gespeeld.
Naar het einde van zijn leven toe maakte Avogadro zich toch steeds meer druk over zijn kennisoverdracht aan de volgende generatie. Zijn letter moest natuurlijk wel worden blijven herinnerd!
Toen al zijn haren uitvielen en daarna grijs werden, wist Avogadro dat het tijd werd in ieder geval een deel van zijn geheim prijs te geven. Hij bleek namelijk niet alleen een klootzak, maar ook nog eens ziek. Volgens de artsen leed hij aan een ernstige en tevens unieke vorm van anachronisme. Hij kreeg daar zelfs medicijnen voor die toen nog helemaal niet bestonden. Tevergeefs. Het ging van kwaad tot erger. Op een gegeven moment kon hij zijn eigen benen nog wel voelen, maar die van zijn vrouw niet meer.
En op een dag toen de mode van dat seizoen ballonkleurig was en Avogadro zijn sterfbed ook in die teint had laten overschilderen, riep hij alle intelligente doktoren die tevens konden schrijven uit het hele land bij zich en sprak de twee als volgt toe: ‘Heren, kom binnen en let maar niet op de dethol. Ik ben druk bezig met de activiteit die sterven heet. Maar alvorens ik het finaledingetje ga doen, wil ik jullie eerst een amusante, cryptische benadering van het mysterie rondom mijn letter overhandigen. Het werkt als volgt: begin in een willekeurig vakje en maak met paardensprongen je eigen gedicht. Je zou dan denken dat je met de juiste combinatie kan ontdekken dat mijn letter de letter A is, maar dat is niet zo.’
Avogadro zakte in elkaar, leek dood, ging toen rechtop in zijn bed zitten en riep: ‘Voor een blind paard lijkt een paard dat niet kan horen heel erg op een paard dat niet kan ruiken.’
Daarna stierf hij voor het echie.

paardensprong

(ja, toen ik laatst nog met mijn paarden sprong / ik doordrong de giftig groene aarde / seizoen van het te vroeg bejaarde jong / volle longen en geschoren baarden / protestsong die ook de croon verklaarde / de zoen waardoor mijn eigenwaarde zong / hoerenjong dat nooit geen poen meer spaarde / met doen genas ik mijn behaarde tong / ontgroend, terwijl het fijnbesnaarde drong / noodgedwongen op rantsoen, ik blaarde / mijn schoen die ooit onder voorwaarde wrong / stille tong, het visioen bedaarde / waar voldongen kampioenen aarden / plantsoenen gaf ik mijn bezwaarde long / hink-stap-sprong met tig miljoen bastaarden / fatsoen was wat de doodverklaarde dwong)

De doktoren wisten niet zo goed wat ze van het betoog van Avogadro op moesten schrijven. Om helemaal zeker te zijn dat ze geen fouten zouden maken, schreven ze dus maar niks op. Het papiertje dat ze uitgereikt hadden gekregen met daarop een kwart schaakbord gevuld met versregels, begrepen ze niet. Maar gelukkig deelden ze een reet, dus die konden ze ermee afvegen.

Syndromella

De nieuwe vriend van Syndromella viel midden in het gesprek en hij dacht dat zijn nieuwe vriendin het wel leuk vond wat hij allemaal deed, tenzij zij mits bedoelde.
Haar vorige vriend was kunstenaar; van hem konden de mensen er precies nul gebruiken. Alles in zich had deze artistiekeling om onopmerkzaam, onvriendelijk en onbeleefd te worden. Het had niet lang meer geduurd voor hij vreemd was gegaan of, erger nog, haar verjaardag was vergeten. Nee, kunstenaars waren ratten in potentie en honden in vermogen. Syndromella kon zich toch niet laten bezitten door een bezetene? Zeker niet door iemand die altijd dronken was; soms zelfs door de alcohol!

Lange tijd had ze gedacht dat de liefde niet voor haar was. Slepende tijd wist zij niet dat er meer was tussen hemel en aarde. Uitgestrekte tijd wist ze niet dat er tussen aarde en halverwege hemel en aarde zelfs nog meer zat. (Aan de andere kant zit eigenlijk nauwelijks nog niets, maar dat is algemeen bekend.)
Maar liefde wist uiteindelijk dat haar bel kapot was en klopte op haar deur. Syndromella was blij dat ze de orgaandonaties uit haar wilde verleden binnen de perken had gehouden, want haar verse vriend was arts en hield van hart en nieren pur sang, al had hij de tijd dat hij keihard zijn vak uitoefende op tamelijk grote afstand achter zich gelaten. Tegenwoordig hield onze arts zich overdag, op weekdagen (behalve dinsdag, donderdag en vrijdagmiddag), bezig met theosofische chirurgie – auravergrotingen en dat soort dingen. Maar vroeger, ach, vroeger was hij de koning van zijn branche. Op alle wedstrijden ‘Simultaan Diagnosticeren’ blonk hij uit als degene die aan de hand van nog geen kwart koetjes-en-kalfjespraatje kon zeggen waar iemand aan leed. Een fenomeen was hij en hij zou ook ‘het fenomeen’ zijn genoemd als kaasboer en autobandenhandelaar Jelle van der Put die benaming niet net drie dagen daarvoor al had geclaimd.

Op een dag zei Syndromella tegen haar lieve, nieuwe vriend: ‘Weet je, lieve, nieuwe vriend, ik heb het hele weekend zitten piekeren over het boek dat ik net gelezen heb over de sociologie van Bourdieu. En, het is heel raar misschien, maar ik kan die informatie niet los zien van de hele berg adviezen die ik door de jaren heen van allerlei doktoren gekregen heb. Ik probeer echt rechtlijnig te denken, maar ik moet die zaken op een of andere manier combineren. Dus, luister. Want een bepaald menstype of patiënttype wordt toch niet enkel en alleen bepaald door een rijtje met koude karakteristieken? Kunnen die kenmerken niet evengoed in elk Bourdieuaans veld voor elk individu anders uitpakken? Wat voor de een volgt uit onmacht, groeit voor de ander bijvoorbeeld uit de drang tot toneelspel. Zijn diagnoses van psychische indicaties niet vooral reflecties van oppervlaktewaarnemingen? Men kijkt per slot amper tot niet naar de dieptestructuren, is mijn opvatting. En juist in die onderliggende structuren zitten volgens mij de ware redenen van bepaalde gedragingen en uitingen. Zoals het handboek van de arts nu is ingedeeld, kijkt die arts, volgens mij, alleen maar naar het resultaat van iemands zijn, een soort psychologische buitenkant. Maar is het ontstaan van iemands reacties, iemands tijdelijke karakter, zo je wil, welbeschouwd niet juist heel erg verbonden met de situatie in bredere zin? Dezelfde interactie in dezelfde sociologische ruimte door twee mensen met totaal andere bagage zou toch moeten zeggen dat die twee mensen juist níet eenzelfde menstype zijn of eenzelfde stoornis hebben? Kan het immers niet ook zijn dat anderen jou, buiten jouw schuld, steeds in voor jou onbekende velden manoeuvreren? Dus de omgeving van een persoon moet niet genegeerd worden bij de omschrijving van een persoon, lijkt me. Sterker nog: is het niet zo dat er in plaats van het medisch aanpakken van iemand, omdat zijn of haar gedrag nou eenmaal puur en alleen op hem of haar wordt geprojecteerd, het zinvoller is eerst de omstandigheden van diegene te bekijken en waar mogelijk te wijzigen?’
‘Nee,’ zei de lieve, nieuwe vriend van Syndromella.

In de achtertuin vloog de vogel van pagina 164 uit de ANWB Vogelgids van Europa, vierde editie.

Muurbloempia en montagelei


De kauwgom had zo goed als geen smaak meer toen Karel Mensman met zijn zoon over het kerkhof liep.
‘Vroeger woonden wij hier,’ zei Karel. ‘Het was een fijne nieuwbouwwijk, tot die werd gesloopt om er oude indianen te herbegraven.’
Indianen zijn mensen; per persoon gaat er uiteindelijk altijd één dood. Toch ondergaan ze hun lot net even anders. Aan de afmetingen van het graf van Zittende Stier kon je zien dat hij een hekel had aan dood zijn. Ook bij veel andere roodhuiden was duidelijk dat men te maken had met ware professionals. Maar daarvoor waren Karel en zijn zoon niet op de begraafplaats. De twee kwamen er om eens een gesprek te hebben over de bloemetjes en, als er nog tijd was, over de bijtjes, oftewel het ‘wat wil je dat anderen later worden?’-babbeltje.
En daar hadden ze hun rust voor nodig. En daar hadden ze in necropolis plenty van. Oké, ze liepen wellicht de kans lastiggevallen te worden door eventuele, al dan niet tot de Apache of zelfs Cheyenne behorende, ongeleedpotige zombie- of vampierachtigen, maar met een picknickmand vol lightproducten bleven die wel op een afstand.
Voor Karel druk ging uitleggen, probeerde hij een mooie opening te vinden.
‘Ja, zoon,’ zei hij. ‘Als ik zo op dit openluchtkerkhof tussen de doden rondloop, moet ik altijd denken aan de laatste woorden van mijn vader.’
‘En die waren?’ vroeg zoonlief.
‘Ik val!’
‘Diep.’
‘Ja, maar even over dat copuleren en zo. Nou komt het dus, zeg maar, voor dat sommige vrouwen dingen eerst af willen maken voor ze aan iets nieuws beginnen. Maar dat is voor de man dan weer erg lastig. Want als je bijvoorbeeld het missionarisstandje tot een duidelijk en goed einde brengt, betekent dat eigenlijk dat de lust en de energie van de man met elkaar zijn gaan fietsen, zeg maar. Snap je?’
‘Nee,’ zei Karels zoon. ‘Maar ik weet wel genoeg nu.’
Karel keek zijn zoon vragend aan. ‘Het lijkt mij heel erg zo’n retaildingetje,’ zei zijn zoon.
‘Hoezo?’
‘Nou, als je mensen echt alleen maar die dingen verkoopt waar ze daadwerkelijk iets aan hebben, word je nooit rijk. Je moet net doen alsof het heel wat is. En hoe meer mensen dat geloven, hoe minder mensen zich bedonderd voelen.’
Karel merkte dat hij zijn zoon weinig meer kon leren. Hij merkte sowieso dat hij oud werd. Laatst was hij gewoon een beetje aan het vechten met een paar Turken en Marokkanen en toen kreeg hij ineens een steek in zijn zij. Van zijn oude sportleraar wist hij dat je dan niet moet stoppen, maar vooral door moet gaan. Het gaat vanzelf over. Dus na een steek of acht voelde hij inderdaad een stuk minder pijn. Vroeger op school kende hij twee uitschieters: hij had een 5 voor lichamelijke opvoeding en een 10 voor logica. Toch liet de sportlerarenwijsheid hem nooit in de steek.
‘Zoals ik het zie, is het met hagel schieten, op een atoom,’ zei zoon.
‘Wat? Seks bedoel je?’
‘Nee, pogingen tot sekseducatie.’
Karel keek naar de grond in de hoop dat die grond niet terug zou kijken. Inmiddels wist hij ook wel dat hij al van kleins af aan een niet corrigeerbaar vertekend beeld van de werkelijkheid had. Als kind was hij namelijk eens op zoek naar een muur en toen werd hij van het kastje naar de muur gestuurd, maar daar moest hij dus ook zijn. De normale frustraties hadden zich mede daardoor bij hem nooit volledig kunnen ontwikkelen. Hij was er altijd van uitgegaan dat aannames goed waren, vooral zijn aannames.
Vader en zoon liepen naar de uitgang.
En wat een open deur leek, bleek, dichterbij gekomen, een versleten hek.

Tremorabilia


Op de redactie van het Dagblad van het Zuidzuidwesten was het onrustig. Zelfs bij de buren, viswinkel De Blauwe Aap, was dat maar al te goed merkbaar.
Met een tirade van zeker een kwartier liet hoofdredacteur Harco Witteveen weten dat topjournalist Rudy van Beurden bij hem moest komen.
Trillend – hij had het koud – deed Rudy de deur van het kantoor open en ging naar binnen.
‘Rudy, je verhaal stinkt!’ bulderde Witteveen meteen. ‘We krijgen klachten.’
Rudy protesteerde door de zeggen dat hij moest protesteren en vervolgde met een betoog dat hij zijn geheime bron niet prijs zou geven. Maar de inhoud van zijn vorige artikel klopte gewoon, meende hij.
‘Vijfennegentig procent van de bankiers heeft nou eenmaal een cd of lp of muziekcassette van Phil Collins in zijn bezit of ooit gehad,’ zei Rudy verontwaardigd. ‘Minstens! Ik heb het zelfs nog een keer of twee gedoublecheckt!’
‘Dat weet ik ook, Rudy. Dat geloof ik ook!’ zei Witteveen. ‘Je bent een prima journalist. Niet voor niets de hoogst betaalde. Vele prijzen heb je gewonnen. Sommige daarvan heb ik persoonlijk nog aan het bord in de gang toegevoegd: Unox-prijs voor de beste slagzin 2008, Duyvis-prijs voor de beste slagzin 2006, Campina-prijs voor de beste slagzin 1995. Dat is allemaal niet niks. Maar het heeft wellicht niet met de journalistiek an sich te maken, Rudy. Ik heb het artikel ook gelezen. En mijn hele kantoor rook daarna ineens naar poep. Ik weet ook niet hoe het kan. Lees zelf dan eens!’
Rudy zette een paar grote ogen op en keek daarbij verbaasd. Hij pakte de krant die op het bureau voor hem lag en begon hardop te lezen.
In de vijfde zin moest Rudy kuchen.
‘Kan er een raam open?’ vroeg hij.
‘Nou, zie je nou wel?’ gaf Witteveen als reactie, met een soort tentoonspreidend gebaar. ‘Of beter: ruik je nou wel?’
Rudy schrok. ‘Ik schrik hiervan,’ zei hij. ‘Was dit misschien ook al het geval bij mijn artikel over nakomelingen van beroemde dieren en planten uit de geschiedenis? Of mijn wetenschappelijk journalistiek stuk over druifloze pitten?’
‘Het zou veel verklaren,’ zei Witteveen.
Om zijn verongelijktheid kracht bij te zetten liet Rudy zich op de grond vallen. Liggend op de groene en witte tapijttegels schreeuwde hij: ‘Nee! Waarom ik? Waarom nu? Ik kan geen stank aan mijn stukken gebruiken nu. Ik zit verdomme net nu zowel midden in als boven op hét artikel dat mijn carrière moet maken!’
‘Wat ben je aan het schrijven dan?’ vroeg Witteveen zachtjes, in de hoop dat zijn toon Rudy ook zou kalmeren.
Het lukte deels. Rudy krabbelde overeind. ‘Ik ben iets aan het schrijven over religieuze souvenirs,’ zei hij. ‘Hemelsbreed en wereldwijd! Uit goede bron weet ik dat relikwieën bijvoorbeeld niet afgeprijsd worden als de heilige of godsdienstige kracht na jaren is afgenomen. Pure oplichterij dus!’
‘Misschien dat we je verhaal aan Philippe kunnen geven,’ zei Witteveen. Hij opende zijn linkerbureaula, pakte een mandje en zette dit op het bureau. ‘Stop het hier maar in, Rudy. Laten we het niet moeilijker maken dan het al is.’
‘Nee, Witteveen, niet mijn perskaart, niet mijn pen!’ zei Rudy. ‘Hoelang kennen we elkaar al?’
‘We hebben met de hele redactie lang en uitvoerig overlegd,’ zei Witteveen. ‘We kunnen je stank niet gebruiken. Niet nu. Niet met de reorganisatie. We willen dat je een tijdje vakantie neemt. Stop je perskaart en je pen in het mandje, Rudy. Je bent voor onbepaalde tijd geschorst. Betaald verlof, dus maak je geen zorgen. We wachten gewoon af tot de stank is overgewaaid.’
Rudy wist dat hij geen keus had en deed wat hem gevraagd werd.
‘Zet hier nog even een handtekening als bewijs dat je je spullen bij mij ingeleverd hebt,’ zei Witteveen, terwijl hij zijn neus dichtkneep.

Dungeons, dragons, amices & confrères


Het rijk van Gorgar had een oppervlakte van 204,14 keer die van gemeente Bergeijk (ongeveer). Al sinds zeker zes generaties stond zijn familie ingeschreven als rechtmatige despoot – hij checkte dit nog regelmatig (zeg halfjaarlijks) bij zijn altijd even rechtschapen notaris, huisadvocaat en neef Glyndwor. Het was een smal rijk, Poeliewoelieland. Smal, maar lang. Zo ver als de schoonmoeder van Gorgar kon kijken, zo smal was Poeliewoelieland op het breedste punt. En het was zo lang als je de schoonmoeder van Gorgar kon ruiken plus een paar meter.

Op een goede dag kwam Glyndwor Gorgar een aangetekende brief brengen. Gorgar keek alsof hij stro zag branden.
“Lees voor!” beval Gorgar, terwijl hij eigenlijk helemaal niet zo ontzettend geïnteresseerd was en stiekem voor eigen vermaak een rijmwoord aan het bedenken was dat zowel op sik als op pik rijmde.
“Nou, het is een tikkeltje een juridisch verhaal,” zei Glyndwor. “Maar ik zal even een beetje vertellen wat er bedoeld wordt. De brief is namelijk van Caerdydd. Caerdydd, de koning van dat andere Poeliewoelieland, zeg maar. En hij beweert nu dat hij exclusief licentiehouder is van het merk POELIEWOELIELAND. Hij heeft het gedeponeerd en zo en hij staat ingeschreven en zo. En met die wijsheid meent hij dus dat hij gerechtigd is alle handelingen te verrichten teneinde de verleende exclusiviteit te handhaven. Met andere woorden: wij mogen ons Poeliewoelieland geen Poeliewoelieland meer noemen. Anders wordt Caerdydd pissig en gaat hij de kantonrechter sms’en, bellen en e-mailen.”
“Ja, maar ik heb net nieuw briefpapier laten drukken en bovendien is onze naam Poeliewoelieland al generaties in omloop!” schreeuwde Gorgar en hij trok er geen gezicht bij.

Alsof het allemaal nog niet erg genoeg was kwam de kok binnen met het nagerecht en zag Gorgar dat de peren, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek, deze keer weer niet gekookt waren. Daar zat hij dan.

“Maar,” zei Glyndwor. “Als u geen procedure-achtig gedoe wil dat dan uitmondt in dwangsommen en vorderingen en zo, zult u toch moeten reageren. Onrechtmatige inbreuk is namelijk nooit jofel, weet ik nog van mijn studie.”
“Geef mij Rhaeadr, directeur van de Landelijke Afdeling Bureaucratie & Administratie aan de telefoon!” schreeuwde Gorgar. “Nu!”

Op het hoofdkantoor van de Landelijke Afdeling Bureaucratie & Administratie, kortweg Lanafdburadm, was Rhaeadr druk bezig met het afvinken van afvinklijsten toen de telefoon ging.
Rhaeadr zuchtte diep. Echt diep. Vreselijk diep. De mensen zeggen weleens dat ze diep hebben gezucht, maar tabellen kunnen bewijzen dat deze zucht van Rhaeadr echt de diepste was sinds zuchten gemeten worden.
Tot voor kort lukte het Rhaeadr om ongeveer elke twee dagen een afvinklijst te verwerken. In een werkbespreking onlangs leerde hij echter dingen over efficiëntie en vanaf die dag kon Rhaeadr dagelijks minstens zes volledig afgevinkte afvinklijsten op zijn conto schrijven. Maar dan moest hij natuurlijk niet gestoord worden.
Met tegenzin nam Rhaeadr de telefoon op. Hij hoorde het verhaal van Gorgar aan.

“Heeft u mijn memo niet gehad?” vroeg Rhaeadr met tamelijk veel ongeloof in zijn stem toen Gorgar klaar was met zijn monoloog. “Had te maken met dat u an sich alle aanspraak op de naam Poeliewoelieland had, maar dat u dat wel onverwijld schriftelijk nog moest bevestigen. Er was van hogerhand een kritische datum gesteld en bij bewustwording achteraf zou er niets meer rechtmatig geregeld kunnen worden.”
“Ik heb geen memo gehad,” zei Gorgar klaar.
“Tja, ik heb hier nu ik het een en ander er even op nasla wel zowel een ontvangst- als een leesbevestiging,” zei Rhaeadr. “Zwart op wit én kleur op kleur. We kunnen dus wel stellen dat u Engels geneukt bent.”

Er zat niets anders op dan opgeven, toegeven. Gorgar deed afstand van de naam Poeliewoelieland en doopte zijn rijk dezelfde dag nog Ukkeltjepukkeltjeland. Meteen legde hij UKKELTJEPUKKELTJELAND als merknaam ook vast, want hij ging natuurlijk geen twee ezels door zijn eigen ruiten gooien!
Het hele traject werd nauwlettend bejaknikt door bij wijze van wijzen een negatieve lading juristen en daarna werd in het hele rijk tot diep in de nacht – voor zover de evenementenvergunning dat toeliet – gefeest!

De zonnebrillen van Van Gogh

Wat Hans Kok niet wist was dat ze die ochtend zijn ogen af hadden gepakt. Wel zocht hij nog even vloekend naar zijn bril, maar omdat hij toch al laat was ging hij maar zonder op pad.
Wat ze ook hadden gedaan was zijn voornaam verwisselen. Van Hans hadden ze snel Dirk gemaakt.
En daar reed Hans dan. Op de A2, zonder ogen en met een voornaam die eigenlijk niet van hem was.
Een groep door het leven opgebouwde enthousiastelingen was aan het wachten op een door Hans te geven lezing over het geven van lezingen. Toen Hans als sollicitatiecoach te veel concurrentie kreeg had hij zich laten omscholen; zo slim was hij wel! Vandaag was zijn vuurdoop, dus voor zijn zelfvertrouwen zou het handig zijn als er weinig tot niets mis zou gaan.

Maar alles zou uiteraard goed gaan vandaag, want hij zou zich voor alles wat haalbaar was inzetten. En dat was 151%, natuurlijk. Want dat had hij ooit van een bedrijfskundige gehoord. Volgens die expert kunnen mensen harder werken dan 100%, maar is de 200% die mensen weleens claimen te halen met stinkend en gloeiend hard eraan trekken gewoon niet reëel. Ordinaire stervelingen met een beetje verstand van de natuurwetten weten dat je minimaal 49% zonder meer moet overdragen aan een soort van lekkage!
Aan de voorbereiding kon het niet liggen. Zonder liegen had Hans alleen de vorige week al ruim vijftigduizend keer de opening van zijn praatje opgezegd: “Als ik een stuk lezing lees, zie of hoor denk ik altijd eerst: Wat is het eigenlijk? Waar is het van gemaakt? Is de grondstof riet? Is het hout? Zijn het fotonen? Zijn het trillingen of golven?” En een goed begin is een goed meetpunt!

Daarna zou hij de tijd vullen met technieken om de aandacht van het publiek vast te houden. Tijdens de lezing en passant afwijkende informatie geven over de parkeerzones in de buurt is bijvoorbeeld een prima methode om hoofden van mensen in de zaal te zien bewegen. Zo had Hans een hele powerpointpresentatie vol met trucs. Verder maakt het niet uit waar een lezing over gaat, wist Hans. De intermezzo’s tellen. Waarom zouden chirurgen anders bij hun pensionering hun jarenlange ervaring en bevindingen als arts willen samenvatten in een ‘lachen is gezond’-praatje? Het gebeurt bijna vaker dan nog net niet stemgerechtigden vrijwillig seks hebben in het weekend. Al zijn die afscheidsspeeches van doktoren meestal op een donderdag, maar dit terzijde.
Nee, het onderwerp van een lezing doet niet ter zake. Dat is les één. Sterker nog, als je daadwerkelijk iets zou willen vertellen over de vermeende hooikoorts van Van Gogh dan kun je dat beter als terloops dingetje in een lezing over Europese autorally’s aan de man brengen. En uiteraard komt een standpunt over internationale CO2-uitstoot tijdens onzinnige autotochten beter tot zijn recht als zijdelingse vermelding in een voordracht over Van Gogh. Spuit dat maar in je zakdoek!

Dit soort dingen kon je beter leren van Hans Kok dan van wie dan ook. Hans moest het namelijk zelf hebben van de kunstgrepen en foefjes; hij was geen spirituele entiteit. Als hij bijvoorbeeld een kamer binnenkwam dan voelde je gewoon dat hij niet spiritueel was. Een te vaak open- en dichtgeritst charisma, een leeg en tochtig aura. Voor aandacht moest hij moeite doen.
Wat hij wel was was niet punctueel. Zo ook vandaag. Drie kwartier te laat parkeerde hij zijn auto en rende hij het gebouw in waar hij verwacht werd.

Hans schrok. In de zaal zat iemand die hem nog kende van toen hij een klootzak was. Hans zag het niet, maar hij voelde het wel. Die ene blauwe maandag dat hij bij de arbodienst werkte, werkte nu heel erg tegen hem. Steeds meer mensen in de zaal begonnen Hans te herkennen. Van die rode dinsdag dat hij bij de huurcommissie werkte, van die onzichtbare vrijdag dat hij bij de provincie werkte. Dat hij voor de gelegenheid Dirk heette – al was dat niet zijn eigen verdienste – maakte blijkbaar niemand iets uit.

Langzaam sloeg de menigte Hans en Dirk tot geroezemoes. En daarna tot pulp.
Een minuut of twintig later, toen hij daar met een veel groter oppervlak dan daarvoor op het podium lag, meende een meisje met een pop dat hij nog iets fluisterde. Ze liep dichterbij, bewoog haar oor naar zijn lippenbrij en hoorde: “Parkeerschijf! Parkeerschijf!”

Maarten Spanjer Fanclub


Volgens insiders was de Maarten Spanjer Fanclubdag van vorige week de kutste in ruim vijfendertig jaar; zelfs kutter nog dan die in 1988, toen Renée Soutendijk het een leuk idee leek om mee te gaan.
In de trein naar Enschede – of ‘Pluskut’, zoals Maarten zou zeggen – kregen de mogelijke voorzitters van de fanclub Rik Nijkamp en Artuur van Rooij al ruzie ter hoogte van Apeldoorn. De zwager van Artuur deed namelijk altijd de APK-keuringen van de auto van Rik, maar omdat de zwager van Artuur de laatste tijd kampte met nogal wat migraine-aanvallen moest de gehele fanclub dit jaar met de trein naar Enschede. Tijdens deze twist bloeide ook de voor fanclubleden inmiddels bekende discussie op wie nou eigenlijk de echte voorzitter van de Maarten Spanjer Fanclub was, Rik of Artuur. Het enige wat deze discussie ooit opgeleverd had was dat zowel Rik als Artuur van mening veranderden en dat Rik voortaan vond dat Artuur inderdaad de rechtmatige voorzitter was en dat Artuur dacht dat Rik inderdaad de rechtmatige voorzitter was.
Al met al schoot niemand daar feitelijk iets mee op. Maar aller met aller waren de meeste fanclubleden blij dat het spoor onder de trein tenminste nog leefde.

Voor wie niet uit Amsterdam komt is het wellicht aardig even te vermelden dat Maarten Spanjer een gozer is die door de joden in het oude Amsterdam een menschendokter wordt genoemd.
Dus niet zo’n academisch geschoolde, echte dokter, die na zijn studie twee hele maanden – acht volle weken dus – van zijn of haar leven opoffert om met gevaar voor dat eigen leven de mensen in zeg Tanzania van A tot Z haarfijn bij te brengen hoe het zit met het wel en wee van de geneeskunst, bijvoorbeeld. Nee, Maarten is van vlees, bloed & dolletjes, maar bovenal altijd bereid om iets voor een ander te doen. Gewoon een galante vent die moeders van eenentwintig op straat vraagt: “Jongedame, kan ik je helpen? Zal ik je kind even voor je naar de auto dragen?” Dat is Maarten!

Toen het tijd werd voor koffie verstomde de woordenwisseling in de treincoupé. Al een hele week had de vriendin van Rik Nijkamp last van een knallende hoofdpijn. Zo ook vanochtend vroeg toen ze de rugzak van Rik inpakte. Ze vergat daarbij helemaal om Rik een drinkbeker mee te geven. Artuur van Rooij had wel een drinkbeker; die zat als extra dop op zijn met lekkere, hete koffie gevulde thermoskan. En omdat er dus een beker koffie gedeeld moest worden besloten de mannen beiden zwijgend de ruzie te pauzeren.
“Lekkere koffie!” zei Rik tegen Artuur en op dat moment kwam de conducteur het compartiment binnen.
Zodra Artuur de geüniformeerde man zag begon hij driftig naar zijn vervoersbewijs te zoeken. Ondertussen riep hij de spoorwegmedewerker al toe dat hij bij de groep hoorde, dat hij toch echt een kaartje had en wat hij die dag allemaal gedaan had en ging doen.
“Meneer,” zei de kaartjescontroleur na een paar minuten. Al die tijd had hij Artuur gebaard stiller en rustiger te doen. “Ik heb veel eikels ontmoet in mijn leven. Van Afganistan tot Albanië en van Algerije tot Zwitserland. Maar u bent werkelijk de koning der flapdrollen. Als u me belooft dat u mijn migraine niet erger maakt dan u tot nu toe gedaan heeft, vergeet ik dat u geen geldig vervoersbewijs heeft en laat ik u verder met rust.”
“Station Enschede!” schalde door de speakers.

Er is een mooie anekdote over Maarten Spanjer dat hij een anekdote aan het vertellen is. Jan Mulder kan erover meepraten, want die zat ernaast en was eigenlijk niet zo blij omdat hij zelf bezig was met een anekdote. Drie getuigen, waaronder Frits Barend, zagen René van der Gijp op de hoek van de tafel knikken bij de woorden van Maarten en aantekeningen maken, wat natuurlijk nogal eigenaardig is, want René kan niet schrijven. En toen niemand dacht dat er nog een clou kwam deed Maarten snel Rinus Michels na.

Op het perron van Station Enschede probeerde Artuur van Rooij zijn moeder te bellen om even door te geven dat ze goed waren aangekomen. Ook de vijfde keer werd er niet opgenomen.
“Het is die clusterhoofdpijn van mijn moeder,” zei Artuur tegen zijn reisgenoten, maar niemand was aan het luisteren. “Altijd als ze op Ibiza is heeft ze daar last van.”

Als je dood gevonden wordt wil je dat je map met porno verdwenen is, maar Maarten Spanjer heeft dit een stuk handiger geregeld. Die laat zijn vriendin de map beheren. Dit soort weetjes is leuk voor een fanclubdag. Maar ja, volgend jaar beter.

Het lied dat Gerrit Komrij nooit schreef

Ik Dacht Dat Ik Klaarkwam

Ik had haar al zolang niet gezien
Ik wist ineens weer wie ze was
Ze had een ander bloesje aan
Maar wel nog steeds dezelfde jas

Dezelfde blik gaf ze aan mij
Toen ik geen tederheid meer bliefde
Toen ik klaar- en omgekomen was
De LD50 van de liefde

Zij snapte mijn ontsnappen wel
Het begin was niet meer in zicht
De tijd had twee halve wonden
Met benen open en armen dicht

En ik dacht dat ik klaarkwam
Toen ik weer lag naast haar lach
Ik was over haar heen
En weer zag ik wat zij in zich zag

Ooit stonden wij zij aan haar zij
Kusten de longen uit ons lijf
Huilden de sterren van de hemel
Het bleef altijd bij ‘ik blijf’

Zij gooide het op liefde toen
Ik gooide het terug op haar
Als een plumpudding zo bleek
Pasten wij toch bij elkaar

En ik dacht dat ik klaarkwam
Toen ik weer lag naast haar lach
Ik was over haar heen
En weer zag ik wat zij in zich zag

Ik voel me nu zo schreeuwend klein
De muur omarmt mijn rechte rug
En als het asfalt straks gedroogd is
Verdwaal ik snel naar haar terug

En ik dacht dat ik klaarkwam
Toen ik weer lag naast haar lach
Ik was over haar heen
En weer zag ik wat zij in zich zag