C’est Elton qui fait la musique


(Situatie: heel erg moderne luidsprekers met heel erg moderne spoelen van koper en membranen van kunststof doen hun ding.)

‘Wat is-ie slecht, hè, hier?’

‘Uitzonderlijk.’

‘Je hoort het meteen. Werkelijk meteen. Elton John! Ten voeten uit!’

‘Wat je zegt. Niemand speelt zo slecht gitaar als Elton. Moet-ie niet meer doen ook.’

‘Echt, die solo hier. Schaamteloos!’

‘Dit is gewoon niet goed voor die gitaar. Driewerf slecht en uitermate uit de tijd vooral.’

‘Ja, dit is wel een ouwe opname, hoor.’

‘O, en was-ie toen al helemaal een man?’

‘Honderd procent durf ik niet met zekerheid te zeggen. Zijn oma of opa zegt overigens van wel.’

‘Dus dit is van ná 12 april 1980?’

‘Van díe ochtend is deze opname.’

‘Ja ja, dus het kan erom spannen.’

‘Dat is dan toch weer grappig aan die Elton. Over het algemeen is hij namelijk een pavloventertainer.’

‘Pavloventertainer?’

‘Ja, hij is een van die artiesten die als het brandalarm afgaat meteen naar buiten rennen. Het type Phil Collins. Je weet wel, Bon Jovi. Dat soort mensen.’

‘Ja, ja.’

‘Daar is toen nog onderzoek naar gedaan.’

‘Vandaar!’

‘Kijk, Neil Young is bijvoorbeeld geen pavlovartiest. Die heeft zich nog nooit iets van een brandalarm aangetrokken. Janis Joplin ook niet. Nog steeds niet, wat dat betreft.’

‘Ik begrijp het. En die schichtige trek van Elton komt natuurlijk door zijn zus.’

‘Zijn zus?’

‘Die heeft hem drie keer bijna opgegeten, waarvan twee keer echt per ongeluk, man.’

‘Ik wist niet eens dat hij een zus had.’

‘Klopt. Er is ook heel weinig over haar bekend.’

‘Nou, zonder scrupules raak je in ieder geval toch een stuk gezelliger in therapie dan met, zullen we maar zeggen.’

‘Ik weet wel dat ze eind jaren zestig opgegeten is door een andere zus.’

‘Ga weg. Triest verhaal, zeg.’

‘En wat erg voor die moeder.’

‘Ja, nou begrijp ik ook waarom kleine Elton van zijn ouders muzikant moest worden.’

‘Of niet?’

‘Op zeker. Maar zal ik de gitaarellende van Elton afzetten, opdat we eventueel kattengejank beter kunnen horen?’

‘Graag zelfs. En kan ik die opname trouwens van je lenen?’

‘Geen probleem. Als ik die uiterlijk volgende week zondag maar terug heb. Ik herhaal: uiterlijk volgende week zondag.’

‘Ik doe mijn best. Ik weet namelijk hoe belangrijk uiterlijk voor Elton is.’

Oorverdovend oren verdoven


Daar stond ik dan bij het kopieerapparaat.

Scheepsrecht plus een op een rij werd voor mij duidelijk dat met alleen het bestelen van mijn eigen portemonnee een carrière als dief er voor mij niet in zou zitten. Toevallig drieëndertig dagen later ried en raadde de man van de stomerij, de stomer dus, mij aan om een soort van deconstructivistische, dadaïstische schrijver te worden. Meer dan twintig jaar daarvoor had mijn beroepskeuzeadviseur hetzelfde gedaan. Die man heb ik toen twee van zijn kaken gebroken; dat moge duidelijk zijn. Hij had gelijk, knippen, vouwen en plakken waren inderdaad altijd al enkele van mijn talenten geweest, maar ik had ook geen zin om per se mijn handen vies te maken.

Daarom stond ik dus bij het kopieerapparaat.

Ik had een ferm verhaal geschreven over een leuke meid van achttien die een geduldige vrouw van zeventig werd – gewoon een simpele story over de ontwikkeling van bruikbaar naar leerzaam – en was aan de slag gegaan.
Eerst zou ik alles kopiëren van eenzijdig naar tweezijdig. De verkregen stapel zou ik daarna kopiëren van eenzijdig naar eenzijdig. En na het omdraaien van die stapel zou ik hetzelfde nogmaals doen. Steeds zou ik van de gemaakte kopieën een stapeltje van het apparaat pakken en dat omgedraaid op de tafel ernaast leggen. Na een paar volleerde handelingen met een snijmachine zou ik het gehele proces opnieuw doorlopen en als dit alles gedaan was, zou bij lezing mijn mate van tevredenheid over de herschikking van de tekst het al dan niet herhaald inschakelen van de snijmachine ter tafel brengen.
Mijn elektrostatische schrijfhulp was een beschaafd apparaat. Hij deed wat er van hem verwacht werd en viel mij daarbij niet lastig met zijn afhankelijkheid van fel licht. En de snijmachine sneed mijn plannetje en deed er niet bot over. Als je je gehoor uitschakelde, verliep alles geruisloos.

Speciaal voor de gelegenheid van het doornemen van het met mijn toegebrachte mutaties resulterende relaas had ik een fles cola geopend die precies op die dag zijn houdbaarheidstermijn zou volmaken. Wat ik toen las overtrof mijn stoutste dromen, waarin ik overigens voornamelijk appels aan het stelen was waar ik dan met een merkstift snorren op tekende. Wat ik toen las had James Joyce waarschijnlijk jaloerser gemaakt dan hij was dat weekend dat hij ervan overtuigd was dat Marcel Proust Oscar Wilde had opgegeten.
De nieuwe lineaire tekst had niets meer te maken met meisjes of vrouwen van welke leeftijd dan ook, maar met mannetjes van verschillende resoluties. Door blijkbaar precies de juiste combinatie kopiëren en snijden was mijn oersaaie proza in een surrealistisch toneelstuk veranderd, waarin verschillende figuren in een Droste-effectopstelling met elkaar in discussie waren over wie er van hen allemaal niet in de juiste houding stonden en dat op de manier waarop ze nu stonden het Droste-effect geen echt Droste-effect meer was. De menschjes met de lagere resoluties maakten zich hier zichtbaar een stuk minder druk dan die met hogere resoluties. Logisch, omdat hogere resolutionairen altijd eerder gezien werden en op onvolkomenheden van het visuele effect ook eerder aangekeken zouden worden.
Niet lang nadat eigenlijk iedereen wel vond dat de gestalte van de hoogste resolutiegraad een dikke kop had, begon het vechten. Een bloederiger tafereel was nooit gezien. Er waren zowaar Japanners die hun hoofd wegdraaiden! Ledematen veranderden van beeldscherpte. Oren, neuzen en zelfs haren vlogen van niveau naar niveau. Ingewanden werden uitgewanden. Het leek wel een slachthuis op doldwaze dinsdag. Het bloedbad sukkelde de rest van het stuk met een noodgang door – tot op de allerlaatste pagina een vrouw geld kreeg en een man klaarkwam.
Ongeveer het laatste wat ik me kon herinneren is dat ik het manuscript in een enveloppe deed en naar Hollywood stuurde.

Nu – net terug uit het ziekenhuis – vraag ik me af of die cola echt nog wel goed was.

Hoe Willem van Ranja het mysterie doorzag en overwon

Willem van Ranja was net een dag oud en toen moest hij alweer opstaan. Zo ging het nou altijd, vond hij.
Naar school gaan vond Willem geen enkele keer onplezierig, vooral als de school dicht was en al vroeg merkte hij dat hij een gave had voor dingen niet begrijpen. Als het speelkwartier afgelopen was en de kinderen staakten hun geren in verschillende schema’s en patronen en ze stelden zich op in rijen, riep de leraar: ‘En nu gaan we allemaal naar binnen.’
En de kinderen gingen ook allemaal naar binnen! Willem van Ranja was toen al gefascineerd door de vooruitziende blik van zijn leraar. Hoe kon die leraar weten dat alle kinderen naar binnen zouden gaan?
Willem van Ranja ging dan vaak op de stoep zitten – hij had altijd een stoel bij zich – om teksten te schrijven die Leonard Cohen toch nooit zou gebruiken.
Het was in die dagen dat onze Willem een droomachtig visioen en/of visioenachtige droom had. Willem van Ranja zag zichzelf zitten op een redelijk comfortabele stoel. Een stoel of honderd rechts van hem zat Jezus. Een stoel of dertig rechts van hem zat Hitler. Willem stond op en liep naar Jezus toe.
‘Hee Jezus,’ zei hij, ‘waarom zit Hitler dichter bij jou dan ik?’
‘Hitler is bekender,’ zei Jezus.
‘Oké, dan snap ik het,’ zei Willem van Ranja en hij ging terug naar zijn stoel.
‘Trek het je niet aan,’ zei Adam, die net langs liep en een drankje was wezen halen. Zijn vijgenblad had hij aan een koordje om zijn nek hangen. ‘Iedereen weet: zwijgen = toestemmen; meedoen = beter dan winnen; neuken = vies; opstaan = verplicht en toestemmen = goud. Da’s zo’n beetje de filosofie hier, me’n drang daarbij om het ook hieronder duidelijk te maken.’
Plots likte de hond Willem van Ranja wakker. En hij had niet eens een hond! Wel wist Willem van Ranja toen wat hem te doen stond. Hij moest zorgen dat hij jobhopper of iets werd. Want dan hoefde je zelf niets te produceren en kon je tot het einde der dagen mee blijven eten met mensen die wel werken. Dan hoefde je namelijk niet begaan te zijn en was het makkelijk te klimmen in je salaris. Zo was het namelijk beschreven in de grondwet: “mensen die niks kunnen en in het middenkader terecht zijn gekomen, mogen nooit in salaris achteruitgaan als zij van job hoppen.
Wel moest je dan mobiel telefonisch of telefonisch mobiel beschikbaar zijn. Da’s dan weer een nadeel. Het is altijd wat met de wereld. Iemand zuchtte en Willem van Ranja vond dat hij het was.
Maar ach, nadenken over een professionele loopbaan was ook nog wat vroeg voor Willem van Ranja. Eerst moest hij maar eens fatsoenlijk zijn scholing afmaken zonder daarbij te vaak zijn leraren uit te lachen. En bovendien: wie zegt er dat er over pak um beet tien jaar nog jobhoppers nodig zijn in de wereld? Met dit soort hedendaagse, alleswetende helden dat er overal rondliep en -hopte, was de kans nogal groot dat binnen een generatie dingen als jobs en hopmogelijkheden gewoon helemaal niet meer zouden bestaan! Da’s verdomd lullig als je na zoveel jaar gezellig je jobhopperspraktijk opent en er blijkt ineens niemand meer behoefte te hebben. Geen geld verdienen betekent dat dus. Willem van Ranja had ooit een verhaal gehoord over een enthousiaste, vooruitstrevende en ambitieuze jongeling die een opleiding had gevolgd tot molenaar en tegelijkertijd een opleiding tot bakker. Gaf je deze jongeling graan dan kon hij het malen en tevens tot brood verwerken. Met deze bagage kon hij bepaalde economische wetten een stap voor zijn en de consument van een scherp geprijsde substantie voor onder het plakje kaas voorzien. En laat deze jongeling nu net meemaken dat toen hij klaar was met zijn studies brood eten ineens uit de mode was! Daar sta je dan met je goede bedoelingen en je dorsvlegel.
Nee, soms heb je het in het leven niet voor het kiezen, vond Willem van Ranja. Alles kan gebeuren. Een neef van Willem van Ranja wilde zelfmoord plegen. Hij ging in de stad een mooi touw kopen. Maar op weg naar huis kwam hij onder een trein. En dat staat natuurlijk niet tof op je grafsteen. “Hier ligt de neef van Willem van Ranja. Hij kwam onder een trein.
Beter kun je dan het werk laten doen door een geisha. “Hij kwam onder een geisha” op je grafsteen vinden ooms en neven namelijk stiekem best stoer. Maar ja, nogmaals, je hebt het niet voor het zeggen in het leven, al is je ademhaling nog zo goed.
Wilde hij echt iets voor de mensheid gaan betekenen, dan moest hij zich meer gaan moeien met de politiek, zo vond Willem van Ranja. En in concretere zin bedoelde hij dan: de watermaffia. Toegegeven, voor de pornomaffia was ook veel te zeggen. Volgens Willem van Ranja had de landelijke en zelfs mondiale overheid er meer dan een vinger in om de brave bevolking seksverslaafd te maken. Heel simpel: meer seks betekent meer mensen en meer mensen betekent meer belastinggeld. En meer mensen betekent natuurlijk ook nog meer seks. En dus nog meer mensen et cetera. Een vurig goed plan, feitelijk, seks aan de man brengen. Het was er de touwtjestrekkers van de wereld dus ook alles aan gelegen om Jan met of zonder pet op waar dan ook duidelijk te maken dat het hebben van seks verdomd de moeite waard is.
Maar de watermaffia had toch meer voordelen, vond Willem. Aan het einde van de dag wil je er namelijk niet achterkomen dat je te weinig water hebt om de waterlinie te vullen en het schorriemorrie buiten te houden. En wat is nou belangrijker?
Bovendien moet je soms ook wat water bij de aanmaakwijn doen. Want overal waar te zoet voor staat, is niet goed, wist Willem en hij keek op zijn kapotte horloge.
‘Maar ach, gezellig is het wel,’ dacht hij.

Buurtpreventie


En die buurt kwam toch, ondanks alles.
Rocky Steenbergen vond het naar eigen zeggen heel dubbel. Aan de ene kant was het namelijk tweezijdig, aan de andere kant was het binair, maar hij besloot desalniettemin om zijn medewerking te verlenen. Die gave van diplomatie zat gewoon in hem. Toen hij aangaf dat de volgende vergadering van het buurtpreventiecomité wel bij hem kon worden gehouden, bleek het huis echter te klein.
De vergadering verhuisde derhalve naar Rocky’s bedrijf.
Rocky werkte op zo’n onbeperkt-advieskantoor. Flat rate, zeg maar. Je betaalde bij de ingang tweehonderd euro en dan mocht je zo lang je maar wilde alle aanwezige advocaten, accountants en wat dies meer zij om advies vragen. All you can ask, dus. Bovendien waren de drankjes en hapjes gratis. De collega-dienstverleners van Rocky wilden maar wat graag werken. Die vonden het namelijk nogal van belang dat hun kinderen later ook een goede advocaat of accountant konden betalen. Bij Rocky lag dat anders. Hij had vroeger veel geld verdiend, maar kwam er toen achter dat hij scrupules had. En ja, dan heb je natuurlijk weinig tot niets aan geld.
Maar de manier van werken lag Rocky wel. Hij moest niet meer denken aan de tijd dat hij nog op de weg zat. Als huurrechtjurist was dat ook eigenlijk niet te doen. De druppel was toch wel die keer dat op de A28 zijn auto kantelde en al zijn lading op de rijbaan terechtkwam. Vanaf Soesterberg stond er 3 kilometer file. De Verkeersinformatiedienst vond dat de omleiding via Rijkswaterstaat moest lopen, maar Rijkswaterstaat vond juist andersom. En daarom was Rocky niet voor zonsondergang thuis die dag.
Het kantoor van Rocky lag in een andere buurt dan waar hij woonde. Het comité moest hier goed op zijn hoede zijn. Naast Rocky’s kantoorgebouw lag een buurtsuper, maar daar mocht je alleen komen als je van twee buurten verderop kwam. Dat was historisch zo gegroeid; er gold het recht van overpad. Vreemden hadden in de supermarkt niets te zoeken en konden er ook niets vinden. Zo werd de aluminiumfolie bijvoorbeeld gelabeld als ‘zilveroïdwikkel’. Klanten van de buurtsuper zeiden altijd, stuk voor stuk: ‘Deze supermarkt is echt uniek. Ik zou geen andere willen.’
Het bewijs voor het recht van overpad was overigens dunner dan een vel papier. Zelfs dunner dan een chirurgisch mes! De plaatselijke 30Plus-Vrouwenpartij, waar de buurvrouw van Rocky lijsttrekker van was, veegde echter elke discussie hierover van tafel. Andere veegactiviteiten had de partij niet.

Wie denkt dat Rocky zijn voldoening moest halen uit het feit dat hij amice mocht zeggen tegen zijn confrères, die heeft het mis. Hij had ook andere gaven. Hij wist bijvoorbeeld altijd op de persoon nauwkeurig hoeveel autistische mensen er bij hem in de ruimte waren. Zonder vooraf te tellen! Maar daar had hij bij de vergaderingen van het buurtpreventiecomité jammer genoeg niks aan. Daar werd juist altijd gevinkt en geturfd en geteld, waarna zo veel mogelijk agendapunten onbehandeld werden gelaten, omdat ze niet voor een buurt maar voor een wijk bedoeld waren.
Sinds Rocky deel uitmaakte van de buurtcommissie was er een nieuw agendapunt: zijn buurvrouw. Rocky kreeg namelijk kippenvel van haar. Nog ongeveer anderhalve vierkante meter. Sommige mensen moet je gewoon niks uitlenen, vonden de overige leden van het buurtgezelschap iedere vergadering. Maar Rocky nam daar geen genoegen mee. Iets lenen en het daarna niet teruggeven zag hij als een criminele actie. En je moet criminelen niet heel lang vastzetten, maar juist heel vaak. Dan maak je gebruik van de kracht van de herhaling! Dat moest Rocky ook elke zitting even kwijt.
Door Rocky’s persoonlijke queeste was er binnen de vergaderingen nooit tijd om over zaken die iedereen in de buurt aangingen te klessebessen. Tot op de dag van vandaag ligt Chinees restaurant Golden Corner daarom midden in de straat. Mogelijkheden om het restaurant naar een hoek te verplaatsen of het wegennet zodanig aan te passen dat het restaurant op een hoek zou komen te liggen, hebben nooit als bespreekpunten de vergadertafel kunnen bereiken.

Bij iedere rondvraag stelden acht van de tien comitéleden voor om te gaan verhuizen. Dat was een prik die vast was en dus geen pijn meer deed.
Maar laat ik bij het begin beginnen. De onderste steen moet immers onder blijven: en die buurt kwam toch, ondanks alles.

Tweedehands handstand


Huilend kroop de graag dood geboren dichter Stubenhocker uit zijn verkoelde hoekje. Al tweeënhalve fles chardonnay kon hij niets bedenken wat op inspiratie rijmde. Tot dusver had hij de volgende regels op papier gezet: Je hoofd is een schouder / je billen zijn als lippen.

Stubenhockers thema van deze maand was voor dichters in het algemeen niet bijzonder ver weg van huis. Hij wilde graag een perfect dichtwerk schrijven over het normale en redelijkerwijs te verwachten gebruik van de liefde. Hij wilde schrijven over het beminnen – een waterdichte hartstocht met luchtdoorlatende binnenvoering, contrastrijk en met detailscherpte – zonder het gelijktijdig te kneuzen. Maar de invallen hadden blijkbaar een zwaartekrachtvrije dag of iets in dat veld.
Bovendien had Stubenhocker toch eigenlijk weinig met thema’s die menselijke interactie omhelsden. Hij had de maand daarvoor een mooie gedichtenreeks over aluminium geschreven. Dat ging hem goed af. Ook nylon was een motief dat hem bijzonder passioneerde. Maar mensen? Niet echt.

Nee, onze dichter mocht de mensen niet. Zelden kwam hij ook buiten. Alleen als het moest. Zoals laatst op een andere dan zijn eigen crematie. ‘Doe toch eens niet zo sentimenteel, jandosie!’ had hij nog geroepen naar zijn tantes. ‘Ga dan verdulleme even naar de wc als je moet janken!’
Blijkbaar hoorden ze hem niet of zo. Ach, mensen!
Nu Stubenhocker over dit voorval nadacht, kreeg hij plots een idee. Hij nam zijn papier en zijn ganzenveer en streepte en schreef net zolang tot er stond: Je hoofd is van veraf net een schouder / je billen zijn als je niet beter weet net lippen. Stubenhockers tantes Betje en Tutje waren van die dames bij wie dit gold. Tante Femke trouwens ook, tot ze oom Leo leerde kennen.

Stubenhocker keek naar de vlek op zijn cape. Bij de slijter was hij nog op die vlek gewezen door een collegadichter die bezig was met een gedicht waarin hij per ongeluk de protagonist zijn vader had laten neuken. Er zat niets anders op dan die protagonist dan ook maar zijn moeder te laten vermoorden. Problemen, problemen. Want de optelsom van droef en triest was dan misschien wel mooi, maar het was natuurlijk te banaal om ‘keuken’ als rijmwoord op ‘neuken’ te kiezen. En zo banjerden de twee dichters dezelfde kant op; ze woonden immers in hetzelfde huis.

Inmiddels was de chardonnay weer op. Er was hulp in de buurt, maar de wijzerplaat had nog niet de juiste tijd voor bourgogne aangegeven. En het was nog uitgerekend een schrikkeljaar ook. Dat soort jaren werd Stubenhocker op weekdagen altijd bipolair; oneven dagen heel erg en even dagen een beetje.
‘Het is maar goed dat ik geen werk heb,’ zuchtte Stubenhocker. ‘Ik zou er niks van bakken.’
Er moest toch wel iets zijn in de liefde waar hij raakvlakken mee had? De opwinding van de labiliteit? De zuiverheid van het vuur? De ongewenste bijwerkingen? Stubenhocker staarde naar het papier. Nee, het vlotte niet erg vandaag. Deze hele week niet, trouwens. Een weggegooide week. En dat was nogal vervelend, want een poëzievergunning kostte elk jaar toch al gauw tien tientjes. Een week dichten betekende dus iets van drie dubbeltjes, potver!

Toen, bij donder en bliksem en in een soort antitrance, liet de pen zich door Stubenhocker vasthouden en absorbeerde het papier: Je hoofd is een hoofd / je schouder een schouder / je billen zijn billen / en je lippen lippen / en eerst dacht ik dus / dat je billen lippen waren / en je hoofd een schouder / maar ik had ongelijk.
Het was tijd voor een nieuwe pil, merkte Stubenhocker. Hij begon namelijk weer verbanden te leggen.

Voorbindbillen II: grote kleine teen


LAATSTE SCENE: AVOND, KAMER.
Wouter zit op de bank en leest het boek getiteld ‘De Pseudodraagbare Wittgenstein’. Zijn vriendin Joske zit naast hem in een lingeriecatalogus te bladeren.
WOUTER (zucht) Weet je wie vandaag hier weer langskwam?
JOSKE (bladerend) Peter?
WOUTER Ja, alweer. Moeilijk raden, hè? Maar eerst nog kwam de verwarmingsmonteur me storen. We hebben een laagrendementsketel, blijkbaar. Geeft meer licht dan warmte. Of zoiets. Met dat gekloot van de mensheid kom ik natuurlijk nooit aan lezen toe!
JOSKE (bladerend) Ach, het is een aardige jongen, die Peter.
WOUTER Ja, maar zo godsgruwelijk dom, en sinds hij die medicijnen rondbrengt voor die apotheek waar die zus van Sanne werkt, komt hij als de kwaddelvorming in zijn nek gewoon veel en veel te vaak langs en g…
JOSKE (interrumpeert, bladerend) Susu, rustig jongen, dan doe je toch gewoon niet open als je dat weet.
WOUTER Ik denk daar niet aan als ik aan het werk ben. Dat is toch ook geen leven, altijd maar op je hoede moeten zijn omdat anderen je anders in je rust en of bezigheden storen?
JOSKE (bladerend) Hij heeft een moeilijke tijd gehad. Dat moet je niet vergeten!
WOUTER Hij ís een moeilijke tijd! Alle tijd die je met hem doorbrengt is strontvervelend. Hij meent dat Francis Bacon films maakt! Op een door God gegeven moment ging hij mij uitleggen wat sociale zekerheid betekent! Toen hij klaar was met zijn uitleg, toen hij zich niet meer kon herinneren wat hem die ochtend verteld was, vroeg ik hem of hij zich met zekerheid kon neerleggen bij het vertelde. Dat snapte hij natuurlijk niet. Hij zat me alleen maar aan te kijken met zijn grote kop.
JOSKE (bladerend) Die arme jongen.
WOUTER Arme jongen? Mijn betoogjes begrijpt hij nooit! Het lijkt soms wel of hij rechten heeft gestudeerd! Hoe komt hij er dan bij dat hij iets zou weten dat ik niet weet? Zekerheid is star. Onveranderlijk. Zij die voor zekerheid kiezen, kiezen voor stilstaan, vaststaan. Vast en zeker! Mij moet Peter geen verhaal vertellen dat hij zo’n ontzettend leuke en ondeugende losbol is en me daarna lastigvallen met het herhalen van een sullig uitlegje van een stompzinnige term. In de tijd dat ik eigenlijk moet werken! Sorry hoor, maar ik ga hem een verhuisbericht sturen. Ik schrijf wel dat we geëmigreerd zijn naar Zuid-Jemen of iets in die contreien. Of Landië. Hij gelooft gegarandeerd dat dat bestaat.
JOSKE (bladerend) Wouter, doe nou niet zo flauw.
WOUTER Gelijk heb je. Emigreren is een veel te moeilijk woord voor Peter. Verhuizen is beter.
Wouter pakt een pen en een blocnote en begint te schrijven. Joske naast hem op de bank, blocnote op zijn knieën. Na een paar zinnen krabbelen scheurt Wouter het vel papier af en houdt dit voor Joskes neus.
JOSKE (eerst Wouters briefje even lezend, daarna weer bladerend in haar catalogus) Dat ga je toch niet echt opsturen?
WOUTER Ik zal wel moeten. Die jongen heeft helemaal niet door dat hij al mijn kostbare tijd verdoet! Als hij dan eindelijk weg is, loop ik me nog uren op te vreten van ellende. Bel jij Sanne anders even? Of Sanne hem thuis vastbindt of opsluit in de kelder of…
De deurbel gaat.
JOSKE (opkijkend) Je raadt nooit wie ik vanavond uitgenodigd heb…
Wouter staat langzaam op en loopt richting kamerdeur.
JOSKE (een ezelsoor vouwend) Ga jij de deur opendoen?
WOUTER (kalm) Nee, ik ga naar boven, een lekker warm bad nemen. Misschien ga ik me ook even scheren in bad. Ik neem voor de zekerheid maar wat scheermesjes mee. (zingend) Dag, wellnessbelt! Dag, wellnessbelt!


Lees ook het eerste deel: Voorbindbillen I: kleine grote teen

Voorbindbillen I: kleine grote teen


EERSTE SCENE: DAG, KAMER.
Wouter zit aan zijn bureau en leest een boek getiteld ‘De Pseudodraagbare Wittgenstein’. De telefoon rinkelt.
WOUTER Hallo, Wouter hier! (er klinkt niets aan de andere kant van de lijn) Hallo? Hallo met Wouter…Hallo? Bel dan ook niet! (Wouter hoort eindelijk wat en luistert naar de communicatieklant) Mmh…eh, nee die is naar-die is eh…ik weet niet, maar die is weg. (er wordt Wouter nog wat verteld en gevraagd) Mja, mja-zal ik…ja-zal ik doen. Dag-dag.
Wouter gaat weer naar zijn werkplek en gaat zitten. Dan gaat de deurbel. Wouter staat op om open te doen. Hij opent de voordeur en ziet zijn vriend Peter staan.
PETER Hallo!
WOUTER Ja, goeiedag, wat kom je doen?
PETER Ik was in de buurt.
WOUTER In welke buurt?
PETER Nou hier, in deze-in jouw buurt, zo te zeggen.
WOUTER En je dacht: laat ik Wouter maar weer eens even vervelen.
PETER Nou-eh, ja, ik dacht, ik ga-ik moet jou weer even zien. Kunnen we wat praten en zo!
WOUTER O ja? Waarover dan? Met jouw intelligentie moet het leven wel heel makkelijk zijn, hè, Peter? Ik was in de buurt! Zal ik onthouden volgende keer als ik Sanne tegenkom. Ja, ik had toevallig een stijve, dus ik dacht ik stop ’m er even in, tjongejonge.
PETER Ha, ja. Zal ik binnenkomen?
WOUTER Dat vreesde ik al. Toe maar dan, zo vaak zie ik je ook weer niet, met andere woorden: je hebt maar geluk dat ik niet zo assertief ben.
PETER Assatief?
Wouter sluit de deur en gaat voor de kamer in. Peter loopt meteen door naar Wouters bureau en ziet het boek liggen, dat Wouter aan het lezen was.
PETER Wat was je aan het doen? Was je dit aan het lezen?
WOUTER Ja, ik moet een artikel over Wittgenstein schrijven.
PETER Daar heb ik Sanne weleens over horen vertellen.
WOUTER O ja? Hoe is het met Sanne?
PETER Bijna klaar is ze. Bezig met ’r afstudeerproject. Net zoiets als Wittgenstein, maar dan geen striptekeningen. Van die opgeblazen, sterk vergrote ansichtkaarten schildert ze. Best wel tof.
WOUTER Ah, dan begrijp ik het. Ze heeft het vast over Lichtenstein met je gehad dan. Ik heb een ezelsbruggetje voor je: Wittgenstein rijmt op filosoof, Lichtenstein op schilder.
PETER Jaja-ik dacht dat je dat net ook zei: Lichtenstein.
WOUTER Vast, en dat is ook zeker wat je net op de kaft van dat boek las, toch?
PETER Eh-ben je al ver in het boek?
WOUTER Nou, het schiet niet zo op. Ik word namelijk steeds weer gestoord. Door de telefoon of mensen die langskomen. Buiten dat vind ik het vrij stugge kost. Het kost me wel een kwartier per bladzijde.
PETER Misschien kan ik je wel helpen.
WOUTER Ja, dat zou je moeder trots maken, haha!
PETER Waar gaat het over?
WOUTER Hahaha, jongen wat kun jij een vragen stellen, zeg. Duidelijk dat jij vier oudere broers hebt. Maar je kunt me wel helpen…
PETER O-ja? Hoe dan? Vertel, vertel!
WOUTER Let op! Eens in de zoveel tijd sla ik, als ik niet van mijn werk gehouden word door het een of het ander, een bladzijde om, en dan – nu komt het, let op – en dan denk ik: wat is een bladzijde?
PETER Ja?
WOUTER Nou, dat is de vraag dus: wat is een bladzijde?
PETER Hoe bedoel je?
WOUTER En jij wil mij helpen?
PETER (kijkt, spelend met zijn wenkbrauwen) Eh-ja?
WOUTER Oké, sorry, ik bedoel: wordt met bladzijde het hele blad bedoeld of alleen de zijde van een blad? Ik bedoel: elk blad heeft twee zijden, maar niemand kijkt raar op als je spreekt over het omslaan van een bladzijde, iets wat volgens de andere definitie dus niet kan, snap je?
PETER Mh?
WOUTER Eh-tis net zoiets als met boterhammen. Als ik honger heb pak ik twee boterhammen, doe daar wat kaas of vlees zo je wil tussen en eet dat geheel op. Dan eet ik een boterham, zie je? Ik bedoel: als ik zeg dat ik drie boterhammen heb gegeten, bedoel ik eigenlijk dat ik zes boterhammen heb gegeten, snap je? Het probleem van de dubbele boterham.
PETER Ja-ja, ik eet ook altijd twee boterhammen per keer!
WOUTER En?
PETER Meestal met kaas én vlees!
WOUTER Nee, maar zeg je dan dat je één boterham eet, of twee boterhammen?
PETER Nou twee, dat zei ik net, met kaas én…
WOUTER En vlees ja. Maar je wilde mij toch helpen, dirk-poep-in-’t-handje? Je hebt er weer geen flikker van begrepen wat ik zojuist trachtte uit te leggen. Weet je wat, Peter? …
PETER Wat?
WOUTER (hand op zijn voorhoofd leggend) Ik had mijn laatste zinnetje misschien beter nog vragender kunnen stellen met wat andere variaties op de intonaties, maar goed, laten we in plaats van bladzijde het maar for your sake over pagina hebben, dat rijmt tenminste op vagina, hè, Peter?
PETER (lacht) Nou ja, jij bent het boek aan het lezen. Ik niet! Bovendien moet ik me er nog in verdiepen. Maar schrijft die Lichtenstein over eten dan?
WOUTER (zucht) Eh…wil-eh, wil je misschien iets drinken?
PETER Lekker!
Wouter loopt naar de keuken.
WOUTER (nauwelijks verstaanbaar vanuit de keuken) Iets vloeibaars?


Lees ook het tweede deel: Voorbindbillen II: grote kleine teen

Eindelijk begin


Aangehaald en gevierd sciencefiction-schrijver Özcan Akyol knoopte zijn broek dicht en sloot zijn webbrowser.
‘Zo, kunnen we nu eindelijk weer aan het werk?’ hoorde hij achter zich.
Özcan draaide zich om. Hij zag zichzelf en schrok.
‘Hoe? Wat? Hoe? Wat?’ riep hij.
‘Rustig maar,’ zei zichzelf. ‘Ik ben het maar: jij! Ik ben je toekomstige ik en ik kom dus, zoals uit het begin van deze zin eigenlijk al opgemaakt kon worden, uit de toekomst. We moeten even wat rechtzetten. Of ja, we… Ik, eigenlijk. Jij, dan.’
‘Even wat water eten, hoor. Ik bedoel drinken, ik bedoel whisky,’ zei Özcan.
‘Neem je tijd,’ zei toekomst-Özcan. ‘Ik kan het weten. En neem het me tegelijk niet kwalijk dat ik ondertussen even een en ander toelicht.’

Toekomst-Özcan haalde rustig een beamer uit zijn tas en begon met het geven van een college. Heden-Özcan zette zijn aandachtigluistergezicht op, terwijl hij toch ook stiekem moest denken aan de beamers die hij vroeger gebruikte bij door hem georganiseerde housefeesten waar gek genoeg door de organisatie zelf geen drugs werden verhandeld; blijkbaar zijn Turken niet per definitie kut-Marokkanen, zou je kunnen zeggen.
Na drie uur lesgeven had toekomst-Özcan aan heden-Özcan uitgelegd waar Turkije precies lag en nog veel en veel meer dingen. De beide Özcans vonden dat het tijd was voor een rookpauze, al was toekomst-Özcan onlangs gestopt met roken. Heden-Özcan vond het zo knap dat zijn toekomstversie niet meer rookte dat hij van de gelegenheid gebruikmaakte om een foto van zichzelf zonder sigaret te maken.

‘Nou, ik hoop dat het nu duidelijk is dat ik wat dingen wil verbeteren in je boek. Het moet natuurlijk wel een bestseller worden,’ zei toekomst-Özcan na afgerond acht minuten.
‘Wat moet er dan anders?’ vroeg heden-Özcan.
‘Alles.’
‘Alles?’
‘Bijna alles dan. Ik vind het gegeven aan het begin dat de hoofdpersoon er 21 seconden over doet om van zijn bed naar de wc te lopen en 43 seconden van de wc terug naar zijn bed bijvoorbeeld erg goed. Erg sterk. Spannend!’
‘Dank je. Zelf bedacht.’
‘Maar dat het verschil in tijd wordt veroorzaakt door het feit dat de hoofdpersoon over een robot struikelt, is toch echt een anticlimax.’
‘Dat is nou juist sciencefiction, man. In de toekomst hebben ze robots.’
‘Hou op!’ zei toekomst-Özcan. ‘Je bent toch dirk-poep-in-’t-handje niet? Of moet ik mijn beamer weer pakken?’

Heden-Özcan schrok. Niet weer de beamer! Vroeger op school had hij ook al een keer les gehad. En drie keer in een leven een dergelijke vorm van informatievoorziening was gewoonweg niet gezond, vond hij. Althans, leek hem.

‘Robots zijn al te vaak gedaan,’ zei toekomst-Özcan. ‘Als je dan zo nodig wil kopiëren, kopieer dan originaliteit!’

Toekomst-Özcan keek naar heden-Özcan, die sterk het vermoeden had dat hem hier iets geleerd werd, maar zich niet wilde laten kennen. Glazig keek heden-Özcan terug.

‘Ik zie dat je het begrijpt,’ ging toekomst-Özcan verder. ‘En daarom heb ik mijn kampeerbedje meegebracht. Samen gaan we namelijk de komende weken twee dingen van je boek even veranderen: de vorm en de inhoud. En om die originaliteit waar ik het net over had meteen maar bij de ballen te pakken heb ik een ik kan niet anders zeggen briljant uitgangspunt. We gaan namelijk een verhaal schrijven dat zich precies een uur later afspeelt dan dat de lezer leest. Reken maar dat die lezer dan niet meer goed snapt of hij kan stoppen met lezen!’

Heden-Özcan lengde zijn whisky met raki aan als teken dat hij het zag zitten. Daarna verhuisde hij zijn slaapbank uit de woonkamer, zodat toekomst-Özcan daar zijn kampeerbed neer kon zetten.

‘Is dat nou eigenlijk moeilijk, dat tijdreizen?’ vroeg heden-Özcan, toen hij de woonkamer weer binnenkwam.
‘Nee hoor. Het is alleen af en toe vervelend om van die neonazi’s te moeten horen dat je terug naar je eigen tijd moet.’

Huize Avondrood


Huize Ochtendrood was ’s avonds slecht verlicht. Inspecteur Sjors van Beek, politierechercheur zonder rust, parkeerde zijn middenklasse en liep naar de ingang van het verzorgingstehuis. Er was een ernstig delict gepleegd in het appartementje van Snelleke, zoals mevrouw Nel van Beurden van flat 198D werd genoemd. De plaatselijke huisarts, die ook veel goed werk deed voor verschillende wielerploegen in de omtrek, had gezworen dat het geen euthanasie betrof. Dat er iets niet in de haak was kon dus geen misverstand meer zijn.
Nadat inspecteur Van Beek een kop koffie had afgeslagen, bezocht hij de plaats van het misdrijf. Snelleke was lenig – dat staken ze in het tehuis niet onder stoelen of banken – maar zoals ze erbij lag toonde niet aan dat ze de video’s van Jane Fonda goed begrepen had. Toch vond inspecteur Van Beek dat je altijd voorzichtig moest zijn bij het trekken van conclusies; er kon namelijk weleens iemand achter je staan!

‘Wij vonden het al raar dat ze vanmiddag niet beneden was,’ zei verpleegkundige Rietje van Riet. ‘Elke dag drinkt ze namelijk thee met Tante Toos. Precies om vier uur.’
‘Tante Toos?’ vroeg Van Beek.
‘Ja, zo noemen we die Truus van 144C altijd.’
‘En hoe heet die Truus nog meer?’
‘Miep Willems. Zo heet ze.’
‘Dan zou ik graag met mevrouw Miep Willems willen babbelen. Hoe kan ik haar bereiken?’
‘Tja, Miep wordt morgen geëuthanaseerd. En we hebben hier een beleid dat ze de laatste dag niet gepest en lastiggevallen mogen worden. Dus u kunt haar niet spreken. Maar wilt u trouwens koffie?’
Om zijn bevindingen te noteren haalde de inspecteur, terwijl hij voor de koffie bedankte, zijn handige tablet tevoorschijn. Bij de liften op de gang bevonden zich twee stoelen. Inspecteur Van Beek liep ernaartoe en ging zitten. Rond de plantenbak, naast de stoelen waren vier oude mannetjes aan het samenscholen. Ze stonden duidelijk niet te wachten op de lift, maar waren juist vanuit de gang het wel en wee in flat 198D in de gaten aan het houden.
‘Kunt u me vertellen of de man van mevrouw Van Beurden nog leeft?’ vroeg Van Beek aan de groep mannetjes.
‘Man?’ zei een van de mannetjes. ‘Snelleke is nooit getrouwd geweest, voor zover ik weet. Ze heeft de boot gemist. Maar jij zit bij de politie en daarom zul je die boot wel snel terugvinden.’
De plantenbakmannetjes moesten alle vier lachen, wat ze luidruchtig deden.
‘Ons maakt dat trouwens niet veel uit, hoor,’ zei een ander plantenbakmannetje. ‘Voor ons zijn alle vrouwen gelijk. Al zijn sommige meer gelijk dan andere.’
Weer moesten de vier mannetjes hardop lachen.
‘Wat ben je aan het doen, broertje?’ klonk ineens in de gang. Er kwam een man met een looprek aangeschuifeld.
‘Geen gerotzooi hier, broertje!’ zei het aanschuifelende oudje tegen een van de vier uit het groepje. ‘Ga naar je vrouwtje toe in plaats van hier staan lanterfanten. Zo hebben onze ouders ons niet opgevoed!’
Het broertje gehoorzaamde en zowel Van Beek als de drie overgebleven mannetjes hielden een ongemakkelijke stilte tot de twee broers uit het zicht verdwenen waren.

‘Zo, er is dus niets gestolen,’ zei Van Beek zachtjes, en wat harder: ‘Wat? Verdraaid, hij zit vast!’ De inspecteur schudde met zijn electronica.
‘Gewoon tien seconden tegelijkertijd de aanknop en de volumeknop indrukken,’ zei een van de plantenbakmannetjes.
‘Aanknop alleen is ook goed,’ zei een andere van de drie mannetjes.
‘Is het trouwens erg dat-ie vastzit?’ zei het derde mannetje. ‘Door jouw beroep is het toch juist dat mensen vast komen te zitten?’
Niemand moest lachen.
Het derde mannetje keek op Van Beeks tablet en zei: ‘Die zit helemaal niet vast, joh. Je hebt per ongeluk een app aangezet. Je hebt er ook te veel apps op staan. Je moet er een aantal verwijderen.’
‘Maar hoe dan?’ vroeg Van Beek.
‘Ga naar instellingen. Dan naar applicaties. Klik op de app die je wil verwijderen. Klik dan op verwijderen. En hij is weg!’ zeiden de plantenbakmannetjes in koor.
Van Beek begreep dat er iets te leren viel op de plek waar hij was en hij wilde meteen gebruik maken van alle aangereikte kennis, maar hij werd gehinderd door de directeur van het verzorgingstehuis die naast hem kwam staan en hem koffie aanbood, waarvoor hij bedankte. De directeur gaf aan alle medewerking te verlenen voor het onderzoek van de inspecteur. Desnoods zouden alle bewoners van Huize Ochtendrood hun totale dagritme omgooien de komende weken, in ieder geval tot de onderste steen boven was. De directeur zou de noodzaak dan wel handig verwoorden in de nieuwsbrief.

Snelleke was geen oppervlakkige vrouw. Ze had verschillende lagen. Onder een goede drie millimeter make-up droeg ze vier lagen rimpels. Daarmee leek ze soms tien jaar jonger. In zekere zin maakte dat een leugenachtige vrouw van haar; ze was er althans niet vies van om de waarheid en de geschiedenis anders te brengen dan ze waren. Een motief voor moord werd hiermee echter nog niet aangereikt.
Van Beek hield van korte metten. Hij stelde voor dat de hele afdeling werd uitgekamd en dat alle kale mannen als eerste zouden worden gefouilleerd. Vier verhoren en zes processen-verbaal later begon het aardig tegen acht uur in de avond te lopen. In een gesprek met de directeur waarin Van Beek aangaf dat het wel mooi geweest was, vertelde de directeur dat de dader wellicht gezocht moest worden in flat 100F. De man die daar woonde was volgens de directeur niet alleen een strontvervelende vent, maar ook een openlijk predikende holist. Naar eigen zeggen had die holist overal mee te maken, dus ook met de dood van Snelleke, vond de directeur.
Van Beek vond het een aannemelijk betoog en arresteerde de holist.

In de auto op weg naar het politiebureau had Van Beek weer trammelant met zijn elektronische machine.
‘Kon ik dat wachtwoord maar uitzetten of zo!’ mopperde hij.
‘Ga naar instellingen en kies beveiliging,’ zei de holist vanaf de achterbank. ‘Daar zie je de opties.’

50 seconden grijs


Het is beter het verschil tussen twee overeenkomsten niet in elk gezelschap te vertellen. Atillo – als hij een meisje was geweest, had hij Atilla geheten – had dat aan den lijve ondervonden toen hij zichzelf in beide billen kneep en daarbij betrapt werd door een groep blinden aan wie hij per ongeluk vertelde wat hij aan het doen was.
Erg erg vond Atillo het niet om tot voorbeeld van een van de bladzijden van de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) verklaard te worden. Als hij namelijk vertelde over zijn methode om getallen sneller op te kunnen schrijven – zoals ‘negtach’ in plaats van ‘negenentachtig’ – was bewondering weer alom zijn deel. Dat van die schrijfmethode en ook dat van wat je in welk gezelschap moet vertellen, had Atillo geleerd tijdens zijn dertien maanden lange, door een grote wielerploeg gesponsorde zoektocht naar de waarheid. Hij zocht onder andere in de bibliotheek van Deventer, in zijn jaszak, in zijn schuur, in een hamburger, in een cheeseburger, in een broodje kroket en in het dashboardkastje van zijn moeder. De waarheid vond hij niet; wel veel andere dingen.
Hij vond bijvoorbeeld dat die maffe dingetjes waarvan alle vrienden in iedere vriendenclub denken dat die hen lekker gek en apart en origineel maken precies die dingetjes zijn die iedereen doet en heeft en zowel Jan als alleman speciaal maken.
Hij vond bijvoorbeeld dat het in het leven ieder voor zigzag is en dat je daarom als je ouder wordt ook last krijgt van je enkels.
En hij vond onder andere dat je blijkbaar getraind kunt worden om zaken als prettig te ervaren. Dat je dingen niet kan vinden, is met de nodige training dus een ferm bevredigende ervaring, ondervond hij.

Er zitten echt gigantisch veel dunne lijnen tussen wat nou zinvol is en wat juist niet en Atillo had er zonder bril zelfs al een stuk of zeventien kunnen tellen. Dat was in ieder geval een winst van zijn gesponsorde queeste. Deze kennis gebruikte hij dan ook om een administratiekantoor te beginnen. De dag dat hij zijn kantoor opende, liep hij al ruim een jaar achter; zijn collega’s waren strontjaloers. Zelf had hij die dag een vermoeiend slechte ochtend. In plaats van gebakken lucht werd hem namelijk gepocheerde lucht voorgeschoteld. Toch is het niet zo dat hij per se walgde van zachtgekookte lucht zonder schil. Misschien was de lucht wel niet vers. Misschien had er wat azijn of zout aan het proces toegevoegd moeten worden. Tijdens de lunch die dag was er ook iets niet helemaal goed met de hutspot, maar dat werd door Atillo meteen bij de wortel aangepakt.
Buiten het probleem van zijn smaak zat hij echter met een nijpendere kwestie. Vanwege zijn te goed lopende bedrijf – hij had binnen de kortste keren het grootste kantoor van de halve wereld – moest hij klanten soms wel twee handen tegelijk geven. En hij droeg een groot geheim met zich mee. Hij had namelijk elf vingers en hij wist dat hij dit niet langer verborgen kon en mocht houden.
Ja, eigenlijk had hij zestien vingers, maar zijn derde arm was geen sta-in-de-weg. Die hield hij toch altijd handig op zijn rug.

Net toen hij open kaart wilde spelen, raakte hij evenwel met de duivel in conflict. Het werd een slepende rechtszaak. De duivel wilde zijn geld terug, terwijl Atillo vond dat hij met alle oprechtheid van de wereld een stuk zeil had verkocht en er niets aan kon doen dat de duivel kippig en hij dyslectisch was.
Neus, oren, haren, puistjes, hoorns, noem maar op, de duivel had van alles aan zijn hoofd en daarom had hij niet helemaal opgelet tijdens de transactie. Zeilen en zielen zijn soms alleen door een kenner met geluk van elkaar te onderscheiden.

En ondanks alles wat hij geleerd had moeten hebben over het bezigen van gepaste taal in verschillende gezelschappen maakte Atillo ergens tussen artsenconsulten en taxiritten door toch een opmerking over hoe de duivel zich aanstelde in de rechtszaal.
Zo kwam hij erachter dat er nog steeds mensen zijn die het rechtssysteem serieus nemen.