Antoon Coolen

Toen Antoon Coolen (1897-1961) voor de allerlaatste keer de wereld zijn katholieke adem liet voelen – een paar weken nadat hij uit de trein van Amsterdam naar Eindhoven was gevallen –, was hij nog maar amper bekomen van het volgens hem slappe studiowerk van de verfilming van zijn roman Dorp aan de rivier. Wellicht viel hem de film tegen omdat die wederom een voorbeeld was van de modernisering waar hij nogal wars van was.
De als een innemende, onberispelijke man met een gestippelde flodderdas bekendstaande Coolen werd in Wijlre (spreek uit: wiel-ree) geboren en hij bracht zijn jeugd door in Deurne. Wat het schrijverschap in zou kunnen houden, ontdekte hij in de imposante bibliotheek van buurman en schoolmeester H.N. Ouwerling aldaar. Gretig las Coolen in zijn jonge jaren het werk van onder andere de gebroeders Snieders en Stijn Streuvels. Na zijn gymnasium maakte hij als journalist wat omzwervingen door het land en werkte hij een decennium als redacteur bij De Gooische Post te Hilversum, maar in 1932 kwam hij terug naar Deurne om zich geheel aan de letterkunde te wijden. In 1937 liet Coolen door de architect H.W. Valk (die ook het Oude Willibrorduskerkje zou helpen restaureren) een huis in Waalre bouwen (Huize de Kempen), waar hij tot zijn dood bleef wonen. Hij rust naast zijn vrouw Gerda op het Willibrorduskerkhof daar; grafnr. 1081.
In de Tweede Wereldoorlog kreeg Coolen door zijn weigering lid te worden van de Kulturkammer een publicatieverbod. Hij ging zich deze jaren verdiepen in de verbeeldingswereld van sprookjes en volksverhalen. Na de oorlog ondervond hij ook flinke tegenwerking, omdat hij de oprichter en directeur van de DAF-fabrieken, Huub van Doorne, durfde aan te klagen wegens economische collaboratie met de Duitse bezetter. Later zou hij deze informatie als een handige acrobaat gebruiken voor een van zijn romans.
Interessant voor ons dorpsgenoten is het uiteraard om te weten welke werken Coolen schreef toen hij in Waalre verbleef. Naast (bewerkingen van) sprookjes, legenden en toneelstukken bestaat zijn Waalrese oeuvre uit: Herberg in ’t Misverstand (1938), De vrouw met de zes slapers (1953), De grote voltige (1957) en Stad aan de Maas (1960). Ook schreef hij in 1947 het boekenweekgeschenk, De ontmoeting. Het kan haast niet anders dan dat de postbodes, de notarissen, de kosters en de begrafenisondernemers uit deze verhalen trekjes hebben van de mensen die hij op straat tegenkwam.
Coolen wordt gezien als belangrijkste vertegenwoordiger van de regionale roman, al wordt daar dikwijls tevens wat denigrerend over gedaan. Feit is wel dat hij tijdens zijn leven simpelweg een bestsellerauteur was. Zijn werk is in meerdere talen vertaald, vooral in het Duits en het Tsjechisch.
In zijn boeken schrijft hij vaak anekdotisch en met aandacht voor de leesbaarheid over een levenslustige, goedhartige plattelandsbevolking die te kampen heeft met een onverbiddelijke natuur en een opdringende industriële stadsbeschaving. De spanning zit doorgaans in een vermenging van het onbekende met het bekende, het vluchtige met het blijvende. Maar ondanks de verlokking van het avontuur, de vooruitgang en soms zelfs de misdaad, blijft het thuishonk en het vertrouwde toch het belangrijkst. Zo laat hij het personage Nolda in zijn roman De man met het Jan Klaassenspel (1933) prachtig zeggen dat ze een wieg harder nodig heeft dan een fiets.

Stickers

Nou, er is weer een spaaractie bij een niet nader te benoemen supermarkt, hoor. (Hint: de neef van de buurman van Frank Lammers loopt er nog weleens met halve liters bier naar buiten – volgens insiders.) Het thema van deze verzamelcampagne is milieuverontreiniging; erg leerzaam voor de kinderen van Nederland dus!
De onderdelen bodemvervuiling en watervervuiling in het stickerboek hebben mijn dochters en ik al zo goed als compleet. Bij het gedeelte over luchtvervuiling komen we echter nog heel wat plakkertjes tekort. Van de menselijke bronnen moeten we nog de nummers 51 (spuitbussen), 52 (verbrandingsovens), 55 (landbouwchemicaliën), 56 (uitlaatgassen) en 57 (vuurwerk), en van de natuurlijke bronnen moeten we nog 59 (vulkanen) en 61 (bosbranden). Maar gek genoeg hebben we nummer 63 (methaan uit het darmstelsel van vee) oneindig vaak dubbel. Ik heb er het Stedelijk Museum al mee nagebouwd (schaal 1:50), en ik heb er mijn hond, een secuur en intensief als deurstopper getrainde västgötaspets, mee proberen dicht te plakken; die is immers ook niet echt zuinig te noemen als het op darmgassen aankomt. Maar de meeste van die stickers zitten nu vrolijk in de kliko.
Van iemand die Frank Lammers niet persoonlijk kent weet ik trouwens dat die bewuste supermarkt die milieuverontreinigingsstickerboekactie wel drie keer helemaal heeft moeten herdrukken. Een van die keren plakten de plaatjes niet, en zelfs twee keer stonden er aperte fouten in de teksten. (Maar ja, dan moet je het geheel ook niet in eerste instantie laten controleren door een jansalieachtige organisatie als de NEN, zeg ik dan op mijn beurt.)
Erg jofel ben ik met sticker 83 (recycling); alleen al door het fluorescerende effect met mooie kleuren als cadmiumgeel is deze bijzonder gewild onder de verzamelaars. Die ene zelfklever levert met de huidige wisselkoers zeker iets van achtendertig windenergiestickers op (al heb je er voor het plakboek maar eentje nodig uiteraard).
De sleutel van elke verzameling ben je natuurlijk zelf – dus nooit compleet. Maar we moeten toch stug blijven doorgaan, want de afwezigheid van wilskracht maakt elke collectie waardeloos; bovendien hangt wat we worden af van wat we verzamelen nadat alle scholing klaar is met ons.

— — —
welkomthuispagina.nl

Dus indolen zijn zinkgaten


Dus indolen zijn zinkgaten.
– Indolen?
Ja, dat zei je net.
– Nee, ‘doline’ zei ik net. Niet ‘indolen’! Een indool is een of andere bicyclische chemische structuur. En we hebben het hier over geomorfologie. Dolines!
Dus dolines zijn gewoon zinkgaten?
– Ja. Eh, nou, nee. Dolines zijn zinkgaten, maar niet per se andersom.
Ah, een synecdoche!
– Synecdoche? Wat? Dat je ‘dolines’ en ‘indolen’ verwisselt?
Nee, natuurlijk niet. Nee, dat een doline altijd een zinkgat is, maar een zinkgat niet altijd een doline. Zo’n ‘pars pro toto’-ding. Toch?
– Dat is geen synecdoche. Een synecdoche zou het hooguit zijn als je het over dolines hebt, terwijl je het karstlandschap bedoelt.
Eh… Karstlandschap?
– Ja, je weet wel, een gebied met kalksteen aan de oppervlakte, dat dan verweerd is en nog een potje verder verweert met alle al dan niet geile gevolgen van dien…
Metonymie!
– Wat heb je nou weer?
Nou, dat het een het ander is, maar het ander niet het een, dat heet een metonymie. Niet synecdoche, maar metonymie!
– Je bazelt. Het is geen metonymie en geen synecdoche! En het is trouwens op eenzelfde manier hetzelfde als ‘zinkgat’ en ‘doline’. Een synecdoche is namelijk een metonymie, maar niet per se andersom. Maar blijf jandosie bij de les, flipmans.
Ik wil gewoon weten hoe het heet. Ik ben er helemaal door gefascineerd nu. Het moet toch wel een naam hebben?
– Volgens mij heet het gewoon een drogreden. Een deductiefout. X is y, dus y is x. Van mij mag het ‘kromme generalisatie’ heten.
Ja,ja. Zit er eigenlijk veel zink in die kalk?
– Zink in die kalk? In welke kalk zou er dan zink moeten zitten?
Nou, in dat landschap met die karsten. Met die zinkgaten. Met die indolen…

Five easy pieces

Mijn huis is van top tot teen met de hand geschilderd.
In heel mijn buurt, wijk, zelfs dorp hebben de bewoners hun huizen laten bewerken door voet- en/of mondschilders, dus u kunt wel begrijpen dat juist mijn huis iets aparts heeft.
Maar dat geeft ook veel kift.
Als ik in de Lidl of zo loop (om een heerlijke voorgebakken pizza te kopen), fluisteren de mensen: ‘Daar heb je die excentriekeling met zijn kakideeën over schildertechnieken.’
Uiteraard doe ik dan net of ik niet in de Lidl hoor.
Maar komt het erop aan, dan ben ik dus wel degene aan wie ze vragen of ik de pizza wil verdelen.
Het maakt namelijk wel uit of je een pizza met vier kazen hebt of eentje met enkel extra hamblokjes en ananas.
Toch is er een vuistregel.
Bij de meeste pizza’s geldt dat er altijd iets blijft hangen.
Dus je denkt dat je een pizza in vieren verdeelt, maar uiteindelijk verdeel je hem in vijven.
De pizzawetenschap is nog in opkomst.
Over kwintolen is dan al wel wat geschreven, maar bijvoorbeeld kwesties in Duitsland waar ze weleens met achten een pizza eten, daar is nog zo goed als niks over bekend.
Vroeger vouwden de mensen een pizza dubbel om het middelpunt te bepalen.
Ik lach daarom.
Tegenwoordig heb je daar prima meetapparatuur voor.
Maar: de pizza moet dan wel waterpas horizontaal liggen.
Een geodriehoek, een passer en een simpel, uiterst simpel rekenmachinetje, meer heb je daarna niet nodig.
Ik heb zelfs ooit – maar ik ben dan ook een expert – een pizza verdeeld met enkel een stuk touw van dertig centimeter!
En dan, de hel van elke pizzaverdeler, iemand die zegt: ‘Ik lus nie meer…’
Of die voet- en/of mondschilders die dan ineens beledigd reageren als je zegt: ‘Pizza mag je met je handen eten, hoor.’

Daar sta je dan met je goeie bedoelingen en je geodriehoek.

Het heerst…

Ik ben geen schrijver van het woord lieveheersbeestje. Een paar jaar terug heb ik ons woordenboek geraadpleegd, dus ik weet nu hoe het woord gespeld moet worden, maar ik schreef ooit: Lieve-Heers-beestje, lieve Heersbeestje en Lieveheers-beestje. Op het forum van lieveheersbeestje.nl maak je daar absoluut geen vrienden mee. Bij dezen derhalve mijn oprechte excuses aan alle lieveheersbeestjesminnenden.

In Verdeel en Lieve-Heers, het vakblad van lieveheersbeestjesfans, stond laatst een alleraardigst artikel over de balts- en paringsrituelen van het lieveheersbeestje. Omdat lieveheersbeestjes in die bewuste tijden graag spelen en gorgelen met saponinen of vitamine E-achtige substanties – dat werd in het artikel niet geheel duidelijk – en dat daarna overgeven aan hun vriendinnen is de jojobaplant een plant die de top 2000 van de lieveheersbeestjes al meer dan zestig jaar van de eerste plaats voorziet. Fluister maar eens ‘jojoba’ naar een lieveheersbeestje dat toevallig op uw arm zit en hij/zij zal dit gegarandeerd beantwoorden met een stuk of twaalf stippen!

Net als olifanten niet zonder steenvruchten kunnen en vossen niet zonder vitamine B, kunnen lieveheersbeestjes niet zonder de jojobaplant.
Zoals een moezelman zijn Mekka heeft en een paling de Sargassozee, zo heeft het lieveheersbeestje de jojobaplant.

Lieveheersbeestjes kunnen – afhankelijk van hun lengte – per dag vele, vele malen hun eigen lengte vliegen. Er gaan zelfs verhalen van lieveheersbeestjes die in een dag – in een concorde en in het bijzijn van verschillende wetenschappers en jojobastekjes – tweemaal de wereld zijn rondgevlogen. Rotstekeningen uit de tijd van enkel amfibieën laten al de onvermijdelijkheid en onverwoestbaarheid van lieveheersbeestjes en Stanley Kubrick zien. En de jojobaplant was toen alleen nog maar als eencellige in de aanbieding.

Heel wat weken later – zo ongeveer rond de slag bij Nieuwpoort – dreigde het heel erg mis te gaan met de jojobaplant kwa voortleving. Het lieveheersbeestje was toen toevallig al zestien jaar naar een vakantiepark, maar was hij aanwezig geweest, dan had hij zeker actie ondernomen. Gelukkig en door een verkeerde afslag liep het allemaal nog goed met de jojobaplant en sindsdien zijn de jojobaplant en het lieveheerbeestje om totaal onbegrijpelijke redenen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar voor deze twee entiteiten zonder handen is het nou eenmaal zo dat de ene hand de andere wast.  En nu weet ik echt niet veel van botanie, microbiologie, mycologie, fycologie of lichenologie, pteridologie, bryologie, virologie en bacteriologie, laat staan van ornithologie, malacologie, ichtyologie, herpetologie, entomologie of zoölogie in het algemeen, en medische biologie, biotechnologie en milieubiologie, maar ik weet wel dat planten liefde nodig hebben om te groeien, en de zojuist genoemde plant is daar echt geen uitzondering in.

In het vakblad van jojobaplant- en lieveheersbeestjesgeïnteresseerden, Jojobakever (bijna vleesgeworden God), vatte de econoom Samuel V. Johnson het volkomen verkeerd en onzinnig samen: ‘Hetzelfde geldt overigens voor gras.’

Leonard Cohen Style!

I need my first commandment first
Before I thrill and do my worst
I’m lying here
In my old favorite you
I had to spill my cup of thirst
My dream it wouldn’t have me nursed
It burst in red and then went into blue

My life is an absorbing bin
Just put more of that litter in
You’re feeding me
But I don’t taste the peach
Today was like it’s always been
The wonder it is in the sin
I’m picking up the thing I cannot reach

Who told you what the others dare?
I think mostly they are unaware
You’re laughing now
And painting me a face
I went up just to get some air
You told me you were never there
And you precisely said the time and place

Those people here, o, they’re afraid
They think their beds will soon be made
I’m watching here
At my old favorite you
I had to pass the butcher’s gate
He made his joke and made me wait
But finally my patience got me through

Algemeen eigenbelang

En dan moet je weten dat Johan, de achterneef van de accountant van de achterneef van onze zich razend wanende reporter, zich net de dag daarvoor had laten steriliseren. Hij kwam, en dat is ook een leuk verhaal, in die tijd in opspraak omdat hij de berkenboom van zijn buren had omgezaagd. Hing over zijn schutting of zoiets. Achteraf bleek dat het niet eens een berkenboom was maar een spar en dat de melkboer vreemdging. Toen de vrouw van Johans melkboer haar koffers pakte deed ze dat in drie keer. Want ze had zes koffers en maar twee handen. Nog geen zevenentwintig dagen later waren de scheidingspapieren getekend. Solange, met wie de melkboer van Johan vreemdging, had toen al een ander. Solange viel op getrouwde mannen. En getrouwde mannen vielen op hun beurt weer op Solange. Want als je een man bent en getrouwd en je kunt mooie tieten bedenken, dan zijn de tieten van Solange zelfs nog mooier. Haar tieten waren nog echt ook. Geen siliconen, niks! En daar dan veel van. Wel hadden haar ouders (fervent lezers van ons periodiekje, maar dit terzijde) trouwens vroeger tamelijk veel geld uitgegeven aan orthodontisten en opticiens om haar gezicht wat te fatsoeneren. Later zou ze zich met haar nieuwe gezicht maar al te vaak schamen als ze haar buurvrouw tegenkwam. Ze wist wat haar buurvrouw bedoelde met haar blik. En haar buurvrouw had maar één oog. Dat kwam door een verkeersongeluk toen ze zestien was. Iemand had haar rechteroog uit haar rechteroogkas gehaald en daar is toen een vrachtwagen overheen gereden. En die dag waren ook nog eens de zes ziekenhuizen in de omgeving dicht. Het jaar daarop merkte de buurvrouw op dat ze gelukkig geen lesbienne was. Ze had het geduld niet. En gelijk had ze; als je maar één oog hebt, kun je geen diepte zien, heb ik me weleens laten vertellen. Maar lezen lukt dan nog wel! En buurvrouw had dan ook elke avond één oog gericht op ons buurtkrantje, als ze niet met haar zus belde. Haar zus was twaalf jaar jonger en stond eigenlijk veel meer in het leven, ondanks dat ze maar één been had. Niet dat dat haar overigens lette om zich enorm sexy te voelen. Zij was bijvoorbeeld de mooiste vrouw uit de straat met één been. Op de redactie van ons courantje was ooit ook een discussie gaande over of er nu wel of niet een krantenbezorger met één been in dienst genomen moest worden. Voor de goede orde moesten natuurlijk uit alle lagen van de bevolking mensen gerekruteerd worden; hoe lager hoe beter uiteraard. Er stonden al mensen bungelend in de rij om deze vacature te vullen, maar de hoofdredacteur zag er geen been in. Ongeveer alles werd uit de kast gehaald om het idee toch gestalte te geven. Lydia, die koffie en thee zette en broodjes smeerde, vond haar handschoenen terug, maar meer leverde het ook niet op. Een van die handschoenen had Lydia nog van haar nicht Mia gekregen. Mia’s hobby was het om lid te zijn van de ouderraad van basisschool De Blokkeskwalle en om zich daar hard voor te maken. Haar zoontje, Simon, lag al ruim zes jaar in een coma – tragisch ongeval, er drongen zich ooit via een spermacel ziekelijke genen in een eicel en daar is toen Simons foetus en uiteindelijk Simon zelf uit gegroeid –, maar niemand maakte zich ondanks dat meer druk om het schoolbeleid dan Mia. Mia, moet men weten, was een altsopraan en had altijd het hoogste woord. Er moesten klimrekken komen! En een basketbalveld en éénrichtingsverkeer. En schuiftrompetten voor als er kinderen waren die schuiftrompet wilden leren spelen. Gevolg van Mia’s stampij was wel dat er een jongetje in onze wijk was dat later Nederlands jeugdkampioen klimrekken zou worden. Maar ja, toen was ons buurtblaadje al ter zielen. Te weinig kopij. En je moet uiteraard ook weer niet dingen gewoon uit je duim gaan zuigen.

Vijf voor zes minuten

Frits van Egters keek naar de stopwatch op zijn telefoon en daarna weer recht voor zich uit, naar de crème- en okerkleurige tegels. Met de hand waarin hij niet zijn telefoon geklemd had, had hij wat sommigen een penis noemen vast. Voorzichtig kwam er een heel klein straaltje urine tevoorschijn, gevolgd door nog een druppeltje of drie. En toen niks meer.
Het laatste jaar, onderhand, stond Frits regelmatig te wachten met zijn geslacht hangend boven de wc. Er moest iets mis zijn met zijn prostaat, al had hij dat nog niet door een dokter laten verifiëren. Het gelazer met plassen had hem onder andere slaapproblemen opgeleverd. Met die pisdrift kon hij niet lekker rusten, en als hij dan voor de wc-pot stond, dan bleek meneer de piemel geen haast te hebben. Lullig genoeg had Frits zelf wel altijd de vaart erin. Hij was redelijk neurotisch en kon absoluut niet tegen wachten. Alternatieve genezing had hij al hier en daar gezocht. Het meeste vertrouwen had hij gehad in de zogenaamde warmtetherapie. Een Thaise therapeute, met de voor deze kwestie interessante naam Po, gebruikte haar tong en haar gehemelte om een soort warmtestraling teweeg te brengen. Het leek aanvankelijk te werken. Frits voelde zich kalm en op zijn gemak, maar diezelfde middag nog lukte het plassen weer helemaal niet.
Om maar iets te doen te hebben was hij een paar weken later zijn plasgedrag gaan klokken.
Wat hij ontdekte was bijzonder. Elke keer wanneer hij zijn gulp opende en zijn ezel naar de waterbak bracht duurde het precies vijf minuten en vijfenvijftig seconden om het eerste, bescheiden plasje te genereren. Het was uiteraard niet iets wat hij overal en met iedereen ging delen, maar zijn mystieke onderzoekje maakte zijn toiletbezoek bijna leuk en spannend. Bijna, want hij verveelde zich nog steeds zo erg dat je het op de schaal van Onverrichter best zou kunnen meten.
Uiteraard probeerde hij er het beste van te maken. Zo had hij zo’n zes maanden terug een aantal planken in de toiletruimte bevestigd. Daar kon hij dan leuke spulletjes op zetten en een van de planken, recht voor zijn neus op borsthoogte, was zo diep dat hij er makkelijk een tijdschrift op kon leggen om te lezen.
Hij las van alles. Alle folders die hij in zijn hand gedrukt kreeg en die hij vroeger weg zou gooien, stak hij tegenwoordig dankbaar bij zich. Pisliteratuur! Of eigenlijk: wachtliteratuur. Hij las over dingen waar hij het bestaan zelfs maar amper kende. Koper- en zinklegeringen, bamboe, jazz, mycologie, stadsplanning in België en redoxreacties, om maar een paar onderwerpen te noemen. En ondanks de columns las hij zelfs af en toe het metrofielenblad Men’s Health. Frappant en grappig was ook dat er relatief veel brochures over sanitair zijn plank bereikten. Nee, Frits was allerminst kieskeurig als het om lezen ging die dagen. Maar zo kom je ook nog eens ergens achter. Het magazine Rendement, bijvoorbeeld, lijkt op het eerste gezicht over sporttijdschrift voor Alzheimerpatiënten te gaan; niets is minder waar. En sinds hij een maand of vier geleden uit de wachtkamer van de tandarts een paar tijdschriften over vissen had gejat, was hij een bekende naam bij de ingezonden brieven. Zo stelde Frits de schriftelijke vraag of het echt zo was dat vissen miljoenen jaren terug landdieren waren die op een dag in het water gingen schuilen voor de regen. En hij vroeg hoe God eigenlijk vissen had kunnen scheppen. God was immers allergisch voor vis; zo stond het lang en breed beschreven in het pas ontdekte bijbelboek Histaminicus, schreef Frits. Dat had hij ergens gelezen. De redacteurs van de eerste Nederlandse sportvisglossy wisten niet bepaald hoe ze Frits van een antwoord moesten voorzien. Ze voelden zich ook zeker niet geroepen om dat te doen, maar andere brievenschrijvers waren er eigenlijk niet.
Vissen hadden het maar makkelijk, vond Frits. Die zwommen dag en nacht in hun blote piel en mochten plassen waar en wanneer ze maar wilden. Andere vissen konden nooit vermoeden dat er een van hen last had van zijn prostaat. Zoals Frits.

Op een ochtend, vroeg, het was iets over half vijf, werd Frits wakker, vermoeid. Uiteraard had hij aandrang om te plassen, maar een artikel over remslaap dat hij een paar uur daarvoor gelezen had, hield hem ook bezig.
En met vlakke handen tegen de door verfrissende toiletspray ranzig geworden wandtegels hing hij een potje mijmerend boven de toiletpot.
Hij keek op zijn telefoon. De chronometer was ruim over de vijf minuten heen. Frits draaide ongeduldig met zijn hoofd. Op de grond, in de hoek, bij het wasbakje zag hij een klein zeepje liggen dat zich volgens hem nogal ongebruikt voelde. Op dat moment glipte zijn telefoon uit zijn hand. In de wc. Gelukkig was het een wc met plateau, zodat de telefoon niet meteen helemaal onder het water zat. Maar net toen hij zijn telefoon wilde pakken zag hij dat de stopwatch op 5’55” sprong. En als ‘reactie’ kwam er een straal als nooit tevoren uit Frits’ plasser. Hij werd door de kracht van de straal zelfs naar achteren geduwd.
Pas na een minuut was de vloed minder en kon hij dichtbij genoeg komen om zijn telefoon te pakken.
Maar Frits zag dat het geen zin meer had; het elektronische apparaat was naar z’n mallemoer. Bovendien moest Frits ook even bijkomen van het intense genot dat hij zojuist had beleefd. Zijn lichaam was gevuld met geluk en genoegen.
De roes duurde een krappe elf seconden, schatte Frits. Daarna werd alles weer helder en wist hij bijvoorbeeld ook ineens het antwoord van een kruiswoordpuzzel uit een negentiende-eeuws tijdschrift dat hij een week daarvoor gelezen had – 6 horizontaal: menschenwater.

Af- en toestand

deville

Die nacht belandde ik in de nachtmerrie van de duivel. Nou heb ik de duivel altijd het voordeel van de twijfel gegeven, maar inmiddels moet ik toch zeggen dat ik hem nogal een puntjanker vind. En volgens mij is hij nog stiekem moslim ook. Veel van zijn angstdroom was werkelijk geen enkele vorm van zweet waard. Toegegeven, ruimte II-f, gevuld met bejaarden, was inderdaad wat onprettig en het visuele en auditieve doolhof van de ADHD-kinderen en stuiterballen die aan het stuiteren waren in ruimte IV-a (tenminste als je bij loket 8 een paarsgeel formulier hebt opgehaald, anders is het ruimte XXI-c) was er ook niet een voor in een Backpackers Guide, maar al met al kan gesteld worden dat de duivel zich toch wel erg snel niet happy voelt.
Waarom dat zo is werd waarschijnlijk verklaard door een episode in de nachtmerrie die ging over zijn reïncarnatie als Hansje, de doorsneezoon van een goochelaar.
Van de kinderen in Hansjes klas die niet konden rekenen waren er dertien in een dozijn. Hansje kende hen natuurlijk niet allemaal, want er zaten wel tien kinderen in zijn klas. Huub vond hij wel aardig. Huub was vanaf de eerste schooldag al ziek thuis. Iets aan zijn nieren of zo. Later werd Huub van school gestuurd. Hij zou zijn ziekte van iemand afgekeken hebben. Het hele gezin van Huub was belachelijk begaan met de gesteldheid van Huub en wilde stenen van allerlei formaten bijdragen in de dure ziektekosten. Petra, de zus van Huub, probeerde dit te doen met haar wajangkunsten, maar haar gave werd overschaduwd door het talent van haar oudere broer Simon. Deze was namelijk ernstig goed op de basgitaar. Hij zei altijd: ‘Een gewone gitaar heeft zes snaren. Een basgitaar maar vier. Dus op een basgitaar moet je vijftig procent sneller en beter zijn!’
‘Volgens mij maar drieëndertig en een derde,’ zei Dirk, de gitarist van Simons band, op zijn beurt dan altijd.
Toen Hansje zanger van Simons band werd diende Yorgo, de drummer, tijdens de wekelijkse werkbespreking een voorstel in om alleen nog maar instrumentale nummers te spelen. Vooral Hansje was hier blij mee. Hij kon namelijk totaal niet zingen; wel beter dan zijn schoenen strikken overigens. Repetities werden voornamelijk gevuld met geroezemoes en de bandleden maakten – toen ze hadden gemerkt dat Yesterday van The Beatles al geschreven was – op een gegeven moment alleen nog maar liedjes over anachronismen.
Het lukte Hansje niet – in ieder geval niet in de nachtmerrie die maar duurde en duurde – om een sociaal aanvaarde jongeling te worden. En dat terwijl hij er toch alles aan deed om geliefd te worden (hij gaf de oudere jongens steevast het telefoonnummer van zijn tante) en om interessant over te komen (dingen als coaxkabels, legostenen en schriften maakte hij altijd helemaal open, omdat hij wilde leren hoe de wereld in elkaar zat). Het mocht niet baten; ook niet toen daar een vergunning voor aangevraagd was.

Er wordt wel gezegd dat de duivel depressief is omdat hij geen nationaliteit heeft en daarom geen landverrader kan zijn. Volgens mij is dat te kort door de bocht. Volgens mij heeft het namelijk ook met een stukje erkenning te maken. De duivel heeft wel vaker hoofdpijn gehad, maar nog nooit zo hoog in zijn lichaam. En zo uit zich dat dan zoiets. Dat weet iemand die het woord ‘bedrijfsarts’ kan schrijven zelfs. Sterker nog: dat weet een bedrijfsarts zelfs!
Problemen zijn de duivel in de verste verte, maar ook gewoon hier niet vreemd; dit euvel zorgde niettemin voor een volle maat. Zijn vriendin wilde hem niet bijstaan in zijn verdriet. Hij zei ‘lichaam’. Zij zei ‘lichaam’. En het was haar woord tegen het zijne. Dus vatte hij gisteren het plan op om met de noorderzon te vertrekken, maar door een gebrek aan kompassen koos hij per ongeluk voor de westerzon. (Want net als bij de afwezigheid van planken sla je bij de afwezigheid van kompassen de plank vaak nogal mis. En planken en raak slaan daar gaat het vooral de laatste tijd heel erg vaak om.)

Ssst! Retard!


In de tijd dat dagen en nachten elkaar afwisselden en Frits Barend onderhandelde over de hoogte van de kijkcijfers, gebeurde er nog meer in Nederland – al zij het van emotioneel mindere orde, maar zo kwam het dus voor dat de stalker en de masochist de trein hadden gemist. Voor de stalker was het stiekem geen enkel probleem; werkelijk op de trein stappen was hem eigenlijk juist een stap te ver. En de masochist vond het nader beschouwd juist wel fijn dat door het missen van de trein allerlei dingen die dag fout zouden lopen. De twee merkten elkaar op en keken elkaar aan.

Ergens tussen de negenenzeventig en de eenentachtig dagen verderop zaten twee politieagenten in een halve kring televisie te kijken. Voeten op tafels en stoelen. Chips en cola aanwezig. Er werd gelachen. ‘Nou, dat is het bewijs!’ zei politieagent 1 enthousiast. ‘Zie je nou wel? Steve Guttenberg speelt helemaal niet mee in Police Academy 5. In 1, 2, 3 en 4 wel, maar in 5 niet meer. In 6 ook niet. En in Mission to Moscow ook niet. Michael Winslow heeft in alle Police Academy films een rol. Steve niet.’
‘Je hebt gelijk,’ zei politieagent 2. ‘Eerlijk is eerlijk. Maar wat misschien nog wel veel belangrijker is: heb jij de nieuwe opstelling van de kermis hier gezien?’
‘Een blamage!’ zei politieagent 1.
‘En onlogisch!’ viel politieagent 2 bij. ‘De grijpkranen stonden altijd naast de robotsauto’s. Echt bizar dat ze daar dan nu de Aquablaster en de Polyp tussen hebben gezet.’
‘Met de nougatkraam helemaal aan de rand!’ zei politieagent 1. ‘En de La Bamba dan dus ook helemaal uit het zicht! Ik begrijp niet wie dat soort dingen bepaalt.’
‘Dat begrijpen wij allebei niet,’ zei politieagent 2.

Ongeveer precies aan de andere kant van de wereld – of liever gezegd: de afstand naar het middelpunt van de aarde toe en dan nog een keer zo’n afstand erbij –, werd de bakker van Ernsthausen ontboden door de burgemeester. ‘Bakker,’ zei de burgemeester. ‘We hebben het er met de gemeenteraad eens over gehad en we willen iets speciaals voor je doen. Jij hebt per slot van rekening ons van de belegering en het daaraan gekoppelde lijden verlost door op een kanonskogel te springen en heldendaden te verrichten als spioneren en wat dies meer zij!’
‘Nou ja, dat is niet helemaal waar,’ zei de bakker. ‘Ik was aan de schijterij. En van een afstand leek het er waarschijnlijk op dat ik op een kanonskogel zat. Maar dat was dus niet zo. Ik had gewoon erg veel haast om bij een toiletgelegenheid te komen.’
‘O,’ zei de burgemeester. ‘Maar wel heel bijzonder was dat je jezelf met je haren uit het moeras getrokken hebt. Chapeau!’
‘Tja,’ zei de bakker. ‘Dat bleek gewoon een smerige en tamelijk ondiepe sloot te zijn en ik had daarbij door een combinatie van hoofdluis en syfilis een enorme jeuk op mijn hoofd. Vandaar dat ik van pure ellende aan mijn haar trok, ziet u?’

Een paar maal zeven mijl naar links en iets van 20.000 mijl naar beneden waren twee huisvrouwen in een onderzeeër bezig met een soort van gesprek. ‘Volgens mij zit ik in de overgang,’ zei huisvrouw 1. ‘Ik ga namelijk weleens zonder reden sporten en dan ga ik dus zonder reden zweten.’
‘In sommige landen mogen vrouwen helemaal niet in de overgang,’ zei huisvrouw 2.
‘Dat is waar,’ zei huisvrouw 1.
‘In die landen mag je als vrouw ’s avonds ook niet alleen over straat,’ zei huisvrouw 2. ‘Ik ben daar ooit geweest en je ziet na zessen echt alleen mannen nog heroïne scoren.’
‘Triest!’ zei huisvrouw 1. ‘Vrouwen kunnen net zo goed dingen en zo. Ik zou bijvoorbeeld dolgraag willen werken. Maar ik heb er de tijd niet voor. Ik ben namelijk veel te druk bezig om samen met mijn vrouwelijke advocaat mijn vrouwelijke huisarts aan te klagen omdat ze volgens mij haar vak niet begrijpt. Vervelend daarbij is dat ik mijn vrouwelijke huisarts natuurlijk nodig heb om aan mijn vrouwelijke accountant uit te leggen dat ik me gewoon genoodzaakt zie om de Autoriteit Financiële Markten in te lichten omdat zij mij ziek maakt met haar getalletjes en lijntjes. Maar die vrouwelijke accountant moet ik dus ook weer aan mijn kant hebben om mijn vrouwelijke advocaat te bewijzen dat zij veel te veel rekent en dat ik haar declaraties dus echt niet ga betalen. En dat kost me allemaal tijd. Tijd die mannen wel hebben, verdomme.’
‘De klootzakken!’ zei huisvrouw 2.

In hun stilte keken de stalker en de masochist elkaar nog steeds ongemakkelijk aan. Ze wisten dat alleen hun wereld bestond. In de verte liep nog een moeder met haar kleine dochtertje naar de hoofduitgang.
‘Ik wil wereldvrede!’ schreeuwde het huilende meisje hysterisch en herhalend.
‘Ik wil zoveel,’ zei haar moeder. ‘Maar ik krijg het ook niet.’

‘Tja, daar staan we dan,’ zei de stalker om maar iets te zeggen. ‘Ik zou misschien moeten bellen dat ik later kom. Kan ik jouw mobiele telefoon lenen?’
‘Nee,’ zei de masochist. ‘Mijn mobiele telefoon is gestolen. Bovendien is hij kapot, is de batterij niet opgeladen en heb ik geen bereik.’
En dus liepen de beide makkers op hun blote handen naar huis. Op blote handen! Zonder ook maar een want.