Dungeons, dragons, amices & confrères


Het rijk van Gorgar had een oppervlakte van 204,14 keer die van gemeente Bergeijk (ongeveer). Al sinds zeker zes generaties stond zijn familie ingeschreven als rechtmatige despoot – hij checkte dit nog regelmatig (zeg halfjaarlijks) bij zijn altijd even rechtschapen notaris, huisadvocaat en neef Glyndwor. Het was een smal rijk, Poeliewoelieland. Smal, maar lang. Zo ver als de schoonmoeder van Gorgar kon kijken, zo smal was Poeliewoelieland op het breedste punt. En het was zo lang als je de schoonmoeder van Gorgar kon ruiken plus een paar meter.

Op een goede dag kwam Glyndwor Gorgar een aangetekende brief brengen. Gorgar keek alsof hij stro zag branden.
“Lees voor!” beval Gorgar, terwijl hij eigenlijk helemaal niet zo ontzettend geïnteresseerd was en stiekem voor eigen vermaak een rijmwoord aan het bedenken was dat zowel op sik als op pik rijmde.
“Nou, het is een tikkeltje een juridisch verhaal,” zei Glyndwor. “Maar ik zal even een beetje vertellen wat er bedoeld wordt. De brief is namelijk van Caerdydd. Caerdydd, de koning van dat andere Poeliewoelieland, zeg maar. En hij beweert nu dat hij exclusief licentiehouder is van het merk POELIEWOELIELAND. Hij heeft het gedeponeerd en zo en hij staat ingeschreven en zo. En met die wijsheid meent hij dus dat hij gerechtigd is alle handelingen te verrichten teneinde de verleende exclusiviteit te handhaven. Met andere woorden: wij mogen ons Poeliewoelieland geen Poeliewoelieland meer noemen. Anders wordt Caerdydd pissig en gaat hij de kantonrechter sms’en, bellen en e-mailen.”
“Ja, maar ik heb net nieuw briefpapier laten drukken en bovendien is onze naam Poeliewoelieland al generaties in omloop!” schreeuwde Gorgar en hij trok er geen gezicht bij.

Alsof het allemaal nog niet erg genoeg was kwam de kok binnen met het nagerecht en zag Gorgar dat de peren, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek, deze keer weer niet gekookt waren. Daar zat hij dan.

“Maar,” zei Glyndwor. “Als u geen procedure-achtig gedoe wil dat dan uitmondt in dwangsommen en vorderingen en zo, zult u toch moeten reageren. Onrechtmatige inbreuk is namelijk nooit jofel, weet ik nog van mijn studie.”
“Geef mij Rhaeadr, directeur van de Landelijke Afdeling Bureaucratie & Administratie aan de telefoon!” schreeuwde Gorgar. “Nu!”

Op het hoofdkantoor van de Landelijke Afdeling Bureaucratie & Administratie, kortweg Lanafdburadm, was Rhaeadr druk bezig met het afvinken van afvinklijsten toen de telefoon ging.
Rhaeadr zuchtte diep. Echt diep. Vreselijk diep. De mensen zeggen weleens dat ze diep hebben gezucht, maar tabellen kunnen bewijzen dat deze zucht van Rhaeadr echt de diepste was sinds zuchten gemeten worden.
Tot voor kort lukte het Rhaeadr om ongeveer elke twee dagen een afvinklijst te verwerken. In een werkbespreking onlangs leerde hij echter dingen over efficiëntie en vanaf die dag kon Rhaeadr dagelijks minstens zes volledig afgevinkte afvinklijsten op zijn conto schrijven. Maar dan moest hij natuurlijk niet gestoord worden.
Met tegenzin nam Rhaeadr de telefoon op. Hij hoorde het verhaal van Gorgar aan.

“Heeft u mijn memo niet gehad?” vroeg Rhaeadr met tamelijk veel ongeloof in zijn stem toen Gorgar klaar was met zijn monoloog. “Had te maken met dat u an sich alle aanspraak op de naam Poeliewoelieland had, maar dat u dat wel onverwijld schriftelijk nog moest bevestigen. Er was van hogerhand een kritische datum gesteld en bij bewustwording achteraf zou er niets meer rechtmatig geregeld kunnen worden.”
“Ik heb geen memo gehad,” zei Gorgar klaar.
“Tja, ik heb hier nu ik het een en ander er even op nasla wel zowel een ontvangst- als een leesbevestiging,” zei Rhaeadr. “Zwart op wit én kleur op kleur. We kunnen dus wel stellen dat u Engels geneukt bent.”

Er zat niets anders op dan opgeven, toegeven. Gorgar deed afstand van de naam Poeliewoelieland en doopte zijn rijk dezelfde dag nog Ukkeltjepukkeltjeland. Meteen legde hij UKKELTJEPUKKELTJELAND als merknaam ook vast, want hij ging natuurlijk geen twee ezels door zijn eigen ruiten gooien!
Het hele traject werd nauwlettend bejaknikt door bij wijze van wijzen een negatieve lading juristen en daarna werd in het hele rijk tot diep in de nacht – voor zover de evenementenvergunning dat toeliet – gefeest!

De zonnebrillen van Van Gogh

Wat Hans Kok niet wist was dat ze die ochtend zijn ogen af hadden gepakt. Wel zocht hij nog even vloekend naar zijn bril, maar omdat hij toch al laat was ging hij maar zonder op pad.
Wat ze ook hadden gedaan was zijn voornaam verwisselen. Van Hans hadden ze snel Dirk gemaakt.
En daar reed Hans dan. Op de A2, zonder ogen en met een voornaam die eigenlijk niet van hem was.
Een groep door het leven opgebouwde enthousiastelingen was aan het wachten op een door Hans te geven lezing over het geven van lezingen. Toen Hans als sollicitatiecoach te veel concurrentie kreeg had hij zich laten omscholen; zo slim was hij wel! Vandaag was zijn vuurdoop, dus voor zijn zelfvertrouwen zou het handig zijn als er weinig tot niets mis zou gaan.

Maar alles zou uiteraard goed gaan vandaag, want hij zou zich voor alles wat haalbaar was inzetten. En dat was 151%, natuurlijk. Want dat had hij ooit van een bedrijfskundige gehoord. Volgens die expert kunnen mensen harder werken dan 100%, maar is de 200% die mensen weleens claimen te halen met stinkend en gloeiend hard eraan trekken gewoon niet reëel. Ordinaire stervelingen met een beetje verstand van de natuurwetten weten dat je minimaal 49% zonder meer moet overdragen aan een soort van lekkage!
Aan de voorbereiding kon het niet liggen. Zonder liegen had Hans alleen de vorige week al ruim vijftigduizend keer de opening van zijn praatje opgezegd: “Als ik een stuk lezing lees, zie of hoor denk ik altijd eerst: Wat is het eigenlijk? Waar is het van gemaakt? Is de grondstof riet? Is het hout? Zijn het fotonen? Zijn het trillingen of golven?” En een goed begin is een goed meetpunt!

Daarna zou hij de tijd vullen met technieken om de aandacht van het publiek vast te houden. Tijdens de lezing en passant afwijkende informatie geven over de parkeerzones in de buurt is bijvoorbeeld een prima methode om hoofden van mensen in de zaal te zien bewegen. Zo had Hans een hele powerpointpresentatie vol met trucs. Verder maakt het niet uit waar een lezing over gaat, wist Hans. De intermezzo’s tellen. Waarom zouden chirurgen anders bij hun pensionering hun jarenlange ervaring en bevindingen als arts willen samenvatten in een ‘lachen is gezond’-praatje? Het gebeurt bijna vaker dan nog net niet stemgerechtigden vrijwillig seks hebben in het weekend. Al zijn die afscheidsspeeches van doktoren meestal op een donderdag, maar dit terzijde.
Nee, het onderwerp van een lezing doet niet ter zake. Dat is les één. Sterker nog, als je daadwerkelijk iets zou willen vertellen over de vermeende hooikoorts van Van Gogh dan kun je dat beter als terloops dingetje in een lezing over Europese autorally’s aan de man brengen. En uiteraard komt een standpunt over internationale CO2-uitstoot tijdens onzinnige autotochten beter tot zijn recht als zijdelingse vermelding in een voordracht over Van Gogh. Spuit dat maar in je zakdoek!

Dit soort dingen kon je beter leren van Hans Kok dan van wie dan ook. Hans moest het namelijk zelf hebben van de kunstgrepen en foefjes; hij was geen spirituele entiteit. Als hij bijvoorbeeld een kamer binnenkwam dan voelde je gewoon dat hij niet spiritueel was. Een te vaak open- en dichtgeritst charisma, een leeg en tochtig aura. Voor aandacht moest hij moeite doen.
Wat hij wel was was niet punctueel. Zo ook vandaag. Drie kwartier te laat parkeerde hij zijn auto en rende hij het gebouw in waar hij verwacht werd.

Hans schrok. In de zaal zat iemand die hem nog kende van toen hij een klootzak was. Hans zag het niet, maar hij voelde het wel. Die ene blauwe maandag dat hij bij de arbodienst werkte, werkte nu heel erg tegen hem. Steeds meer mensen in de zaal begonnen Hans te herkennen. Van die rode dinsdag dat hij bij de huurcommissie werkte, van die onzichtbare vrijdag dat hij bij de provincie werkte. Dat hij voor de gelegenheid Dirk heette – al was dat niet zijn eigen verdienste – maakte blijkbaar niemand iets uit.

Langzaam sloeg de menigte Hans en Dirk tot geroezemoes. En daarna tot pulp.
Een minuut of twintig later, toen hij daar met een veel groter oppervlak dan daarvoor op het podium lag, meende een meisje met een pop dat hij nog iets fluisterde. Ze liep dichterbij, bewoog haar oor naar zijn lippenbrij en hoorde: “Parkeerschijf! Parkeerschijf!”

Postmoderne sport


Er zijn er die beweren dat de onbekende variabele x uit de wiskunde genoemd is naar het x-deeltje. Als je een dergelijke uitspraak hoort kun je er als de bliksem de donder op zeggen dat je met een sporter te maken hebt; al hoeft het hier, eerlijk- en volledigheidshalve, niet per se een postmoderne atleet te betreffen.

Men denkt wel dat postmoderne sport gebouwd is op fysiek antirealisme en daarbij gebruik maakt van een houding vol reglementair egalitarisme. Het empirische rondje rennen van weleer zou volgens die opvatting in de postmodernistische sportbeoefening plaats hebben gemaakt voor sceptische conditietraining.
Maar dat is niet waar.
Postmoderne sport is gewoon sport die wordt bedreven door atleten die structuralistische sport niet begrijpen; en dat zijn ze op een hem en haar na allemaal.

Ach ja, sporters, over het algemeen kun je zeggen dat ze allemaal zowel op als onder elkaar lijken; zo lenig zijn ze in de regel. Dit komt uiteraard grotendeels door de bijzondere, van specifieke eigenheid vervulde geschiedenis van de sport.

Tot ongeveer 1945 gold in de sportwereld zo goed als overal het equivalent van ’s avonds een maagd, ’s ochtends een maagd. Na 1945 en geen dag later begon sport voor iedereen bereikbaar te worden.
We zien zelfs aan het begin van de jaren zestig een groeiende polarisatie tussen verschillende soorten van krachtmeting met steeds megalomanere uitingen. In reactie daarop vinden we een decennium later een intieme en nostalgische tegenstroming, waarbij ook wordt geëxperimenteerd met teams van één persoon in wedstrijden zonder tegenstander en soms zelfs zonder doel of bal.
In de jaren tachtig is de conceptuele sport even in opkomst. Ook krijgt de melancholie van de speltechniek deze jaren veel meer de aandacht naast een kosmopolitisch en transcontinentaal marketingperspectief. De jaren negentig dan laten zien dat sport hét culturele kapitaal van de middenklasse is geworden. Zelf ben ik geen fan van sport uit de jaren negentig. Maar ik heb natuurlijk wel – zoals iedereen – de dvd van de derde etappe van de Tour de France 1993 in huis. En dat is dan ook weer het leuke aan sport: elke keer zie je er weer iets nieuws in.
Niet lang na de millenniumwisseling is er vooral in de alternatieve sportstromingen sprake van groepen atleten die de experimentele koers laten vallen en teruggrijpen naar sport- en speltechnieken van protosporters als Buddah en Muhammed.

Over de toekomst van sport wordt tot vervelens toe gedebatteerd. Je kunt geen bordeel binnenlopen of het gaat er wel over. Is de huidige pluriformiteit van de sport wel veelvormig genoeg? Moet sport niet meer zijn dan een instrument ter realisering van economische doeleinden? Is het tijd de vooral demografisch bepaalde tradities binnen de sport geheel los te laten? Vragen, gespreksstof et cetera.
Toch is men – blijkt – huiverig voor te grote veranderingen. Wat dat betreft is het net als in een spelletje Scrabble: als er eenmaal ENTROPIE ligt, kun je er nooit meer iets anders van maken.

Gelijkheid en overeenstemming en zo zijn mooi, maar toen vanuit onverwachte hoek gepleit werd dat dieren ook mee zouden moeten kunnen doen met bijvoorbeeld voetbal werd er gelukkig een dot tegengas gegeven en gelaten. Sport is namelijk een menselijk construct. En de bestaande fysieke disciplines werken natuurlijk niet in het voordeel van de stelling. Wel dingen ondernemen met schapen en niet met varkens is sowieso een discriminatoir fenomeen dat bij religie thuishoort; in de sport zou uiteraard alleen het supportersgevolg devoot moeten zijn.

De bizarre notie dat blessuretijd bij de speeltijd wordt opgeteld geeft misschien het beste aan hoe ver hedendaagse, postmoderne sport van de werkelijkheid af staat. In het echte leven wordt blessuretijd namelijk van de speeltijd afgetrokken. Zonder pardon.

(She’s a) one trick woman

An excerpt of the rarest recording ever (somewhere between Aug. 1960 – Dec. 1972)

Ringo: ‘What would you do if I sang out of June? Would you stand up and …
John: Woh, woh, woh! Stop it!
Ringo: What?
Paul: Yeah, what?
John: Ringo sang ‘out of June‘.
George: So?
John: It’s ‘out of tune‘.
George: But I think ‘out of June‘ is much more heliocentric. To sing ‘out of tune‘ is far too geocentric.
Ringo: Am I supposed to sing ‘out of tune‘?
John: The words, yeah.
Paul: I’ve always thought that Joe Cocker when singing our song sings ‘out of tuna‘.
Ringo: ‘What would you do if I sang out of tuna?‘ Hmm, sounds fine!
George: What if Ringo sang ‘out of Jews‘?
Ringo: ‘What would you do if I sang out of Jews?‘ I’m all for it!
John: But that doesn’t make any sense.
Paul: And ‘out of tuna‘ does?
Ringo: Guys! Guys! Stop arguing. I think I have a solution.
Paul: We’re all ears.
John: I thought Ringo was the one with the ears.
George: Well, tell us, Ringo.
Ringo: What if I sang ‘What would you do if I sang…‘?
John: And then?
Ringo: Just that. ‘What would you do if I sang? Would you stand up and walk out on me.‘ Nothing more.
Paul: It’s got something, definitely. But I’m not sure about the ‘walk out on me‘-bit now. What do you think, John?
John: Well, as long as I don’t have to live through Eric Idle making a parody of it I guess I’m fine with it. What do you say, George?
George: Life is much like a quiz show. And just because the candidates don’t know the answer to a question or deliver a false answer doesn’t mean the question is false or deals with non-existence.
John: What?
Paul: What?
Ringo: Tuna?
John: Ok, let’s do it from the top. Two, three, four…
Ringo: ‘What would you do if I sang out of Jews? Would you stand up and …
John: No, no, no! Cut it!
Ringo: Now what?
Paul: Yeah, what now? Didn’t we decide on the Jews-thing?
John: No, we decided on nothing at all. Not even Jews!
George: Did we or did we only speak the words?
John: George!
George: Well, think about it! Like I am thinking now about our friend Joe Cocker. Wasn’t he allergic to tuna?
Paul: I know he’s allergic to shellfish. I’m not sure about tuna.
John: No, I don’t think Joe is allergic to tuna. I just had a tuna sandwich with him the other day.
George: Yeah, but did you really see him eat it? Or does he just like having some tuna around? To me he always looks a bit nervous when he is almost out of tuna.
John: Good point, George. Very interesting!
Ringo: Alright! I think this song is getting to us, fellows. Maybe we should do something else.
Paul: Yeah, let’s do something else. Let’s play Hey June.

Maarten Spanjer Fanclub


Volgens insiders was de Maarten Spanjer Fanclubdag van vorige week de kutste in ruim vijfendertig jaar; zelfs kutter nog dan die in 1988, toen Renée Soutendijk het een leuk idee leek om mee te gaan.
In de trein naar Enschede – of ‘Pluskut’, zoals Maarten zou zeggen – kregen de mogelijke voorzitters van de fanclub Rik Nijkamp en Artuur van Rooij al ruzie ter hoogte van Apeldoorn. De zwager van Artuur deed namelijk altijd de APK-keuringen van de auto van Rik, maar omdat de zwager van Artuur de laatste tijd kampte met nogal wat migraine-aanvallen moest de gehele fanclub dit jaar met de trein naar Enschede. Tijdens deze twist bloeide ook de voor fanclubleden inmiddels bekende discussie op wie nou eigenlijk de echte voorzitter van de Maarten Spanjer Fanclub was, Rik of Artuur. Het enige wat deze discussie ooit opgeleverd had was dat zowel Rik als Artuur van mening veranderden en dat Rik voortaan vond dat Artuur inderdaad de rechtmatige voorzitter was en dat Artuur dacht dat Rik inderdaad de rechtmatige voorzitter was.
Al met al schoot niemand daar feitelijk iets mee op. Maar aller met aller waren de meeste fanclubleden blij dat het spoor onder de trein tenminste nog leefde.

Voor wie niet uit Amsterdam komt is het wellicht aardig even te vermelden dat Maarten Spanjer een gozer is die door de joden in het oude Amsterdam een menschendokter wordt genoemd.
Dus niet zo’n academisch geschoolde, echte dokter, die na zijn studie twee hele maanden – acht volle weken dus – van zijn of haar leven opoffert om met gevaar voor dat eigen leven de mensen in zeg Tanzania van A tot Z haarfijn bij te brengen hoe het zit met het wel en wee van de geneeskunst, bijvoorbeeld. Nee, Maarten is van vlees, bloed & dolletjes, maar bovenal altijd bereid om iets voor een ander te doen. Gewoon een galante vent die moeders van eenentwintig op straat vraagt: “Jongedame, kan ik je helpen? Zal ik je kind even voor je naar de auto dragen?” Dat is Maarten!

Toen het tijd werd voor koffie verstomde de woordenwisseling in de treincoupé. Al een hele week had de vriendin van Rik Nijkamp last van een knallende hoofdpijn. Zo ook vanochtend vroeg toen ze de rugzak van Rik inpakte. Ze vergat daarbij helemaal om Rik een drinkbeker mee te geven. Artuur van Rooij had wel een drinkbeker; die zat als extra dop op zijn met lekkere, hete koffie gevulde thermoskan. En omdat er dus een beker koffie gedeeld moest worden besloten de mannen beiden zwijgend de ruzie te pauzeren.
“Lekkere koffie!” zei Rik tegen Artuur en op dat moment kwam de conducteur het compartiment binnen.
Zodra Artuur de geüniformeerde man zag begon hij driftig naar zijn vervoersbewijs te zoeken. Ondertussen riep hij de spoorwegmedewerker al toe dat hij bij de groep hoorde, dat hij toch echt een kaartje had en wat hij die dag allemaal gedaan had en ging doen.
“Meneer,” zei de kaartjescontroleur na een paar minuten. Al die tijd had hij Artuur gebaard stiller en rustiger te doen. “Ik heb veel eikels ontmoet in mijn leven. Van Afganistan tot Albanië en van Algerije tot Zwitserland. Maar u bent werkelijk de koning der flapdrollen. Als u me belooft dat u mijn migraine niet erger maakt dan u tot nu toe gedaan heeft, vergeet ik dat u geen geldig vervoersbewijs heeft en laat ik u verder met rust.”
“Station Enschede!” schalde door de speakers.

Er is een mooie anekdote over Maarten Spanjer dat hij een anekdote aan het vertellen is. Jan Mulder kan erover meepraten, want die zat ernaast en was eigenlijk niet zo blij omdat hij zelf bezig was met een anekdote. Drie getuigen, waaronder Frits Barend, zagen René van der Gijp op de hoek van de tafel knikken bij de woorden van Maarten en aantekeningen maken, wat natuurlijk nogal eigenaardig is, want René kan niet schrijven. En toen niemand dacht dat er nog een clou kwam deed Maarten snel Rinus Michels na.

Op het perron van Station Enschede probeerde Artuur van Rooij zijn moeder te bellen om even door te geven dat ze goed waren aangekomen. Ook de vijfde keer werd er niet opgenomen.
“Het is die clusterhoofdpijn van mijn moeder,” zei Artuur tegen zijn reisgenoten, maar niemand was aan het luisteren. “Altijd als ze op Ibiza is heeft ze daar last van.”

Als je dood gevonden wordt wil je dat je map met porno verdwenen is, maar Maarten Spanjer heeft dit een stuk handiger geregeld. Die laat zijn vriendin de map beheren. Dit soort weetjes is leuk voor een fanclubdag. Maar ja, volgend jaar beter.

Luister eens uit je doppen!


Mijn klopgeest is niet meer. Zomaar van de ene op de andere nacht. Foetsie. Heen!
Die gekke Tjeerd. Ik zal hem missen. En het zal ook flink wennen zijn om zonder hem mijn halfjaarlijkse tai chi te doen.
Ik kende hem nog uit Utrecht, waar hij een paar jaar op de universiteit had rondgedoold om wat filosofie en cognitieve kunstmatige intelligentie op te pikken. Zonder resultaat, maar hij is er wel een briljant fietsenteller van geworden.
We vonden allebei napalm lekker ruiken in de morgen en dat schept een band. Tot vroeg in de ochtend speelden we dobbelspelletjes en wie verloor moest dan een verhaal van Maarten Biesheuvel lezen. Het resultaat was dat Tjeerd doordraaide. Zijn gekte was op een gegeven moment zelfs vergelijkbaar met die van een deur en ik had sterk het vermoeden dat hij nooit een partner en zo zou krijgen. Mijn kookplaat was gelukkig inmiddels wel onder de pannen – lang en breed –, maar voor mijn klopgeest Tjeerd zag ik het werkelijk somber in – tevens lang en breed. Tjeerd was immers nogal een volbloedeinzelgänger. Dat had hij nodig om zijn levensvisie kracht bij te zetten. Het is namelijk verdomd moeilijk om een stronthekel aan alle protestanten te hebben als je af en toe een aardige, leuke protestant tegenkomt. En dus kwam Tjeerd liever niemand tegen. Logisch. Duh!

Omdat de zaligheid van de wereld heel af en toe ook voor ons bedoeld is en op dat moment tevens het universum ons goedgezind is, kwam Larissa toen ineens om de hoek. Een pracht van een dolende ziel! Niet de jongste meer – ze had bijvoorbeeld nog meegespeeld in de video Thriller van Michael Jackson – maar ze was wel een alleraardigste zombie. En het klikte. Je kan zelfs zeggen dat voor Tjeerd en Larissa het klaarkomen op het eerste gezicht was.
Tjeerd en Larissa deden eigenlijk niets, maar ze deden wel alles samen. Jaren ging het z’n gangetje. Totdat Tjeerd een nieuwe hobby kreeg: kreupele paarden. Hij spaarde alles van en over paarden, zolang ze maar kreupel waren. En daar ging echt al zijn tijd in zitten. Toen Larissa op een dag zin had in een heerlijk glas bloed kon ze het nergens vinden. Drie dagen lang zocht ze haar bloed en uiteindelijk gaf ze het op. Al die tijd had Tjeerd zijn lief nog geen seconde meegeholpen. Veel te druk had hij het met zijn kreupele paarden. Geen tijd had hij om ook maar een druppeltje bloed voor zijn hartendief te regelen. Voor Larissa was dat de druppel. Ze vertrok, maar vertrok daarbij geen spier.
En hoe vatte Tjeerd het op? Ach, het duurde iets van elf jaar, maar toen vergat hij haar snel. Hij besefte ook wel wat hij fout had gedaan. Negeren is dé manier om nooit meer met vrouwen te hoeven praten nadat je ze in bed hebt gepraat en in veruit de meeste gevallen kun je de bedscène ook gewoon overslaan.
Probleempje was wel dat toen Larissa wegging Tjeerd al flink op leeftijd was – althans voor een klopgeest. Was het, geef ’m een slinger, vijftig jaar eerder gebeurd, dan lag de wereld nog aan zijn voeten. Nou ja, de wereld… Kots. Kots lag aan zijn voeten. Met als geruststelling dat het Tjeerd nooit uitmaakte wat er precies aan zijn voeten lag. Zo zijn klopgeesten!

Ondanks alles begon Tjeerd een race tegen de klok. Dat wilde hij altijd nog een keer doen en het moest uiteraard wel gebeuren voor het te laat was. Het moet gezegd worden dat Tjeerd de klok op geen beter tijdstip had kunnen treffen. De klok was namelijk duidelijk verzwakt en er waren voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de klok zich in de wedstrijd vroegtijdig gewonnen zou geven.

Het pakte anders uit. Tjeerd werd ziek en hij holde hard achteruit. Op de vierde dag van de race, bij het onderdeel achteruitrennen, dacht hij slim te zijn door een extra paar schoenen bij de hand te houden. Het bleken juist zijn voeten te zijn – en dus niet zijn hand – die schoenen konden gebruiken. Maar Tjeerd haalde het einde van het parcours niet eens.

En misschien is het wel het beste zo. Ik denk namelijk niet dat mijn klopgeest Tjeerd volgend jaar door de certificering zou zijn gekomen.
Zijn lessen/verhalen zullen me altijd bijblijven. Dat wel. Zoals dat als je 200 jaar geleden in een restaurant een bronwatertje bestelde dat echt niet uit een flesje kwam!

— — —
Deze column is nu ook verkrijgbaar op DVD, vergezeld van een 1142 pagina’s tellende syllabus!

Om het leven makkelijk te maken


Dat je superheld wordt en superschurken gaat vangen omdat je door een radioactieve spin bent gebeten of met een radioactieve hoer hebt gezoend is natuurlijk je reinste kolder. Het kan ook gewoon niet en we moeten wel reëel blijven. Aan het uitoefenen van een beroep als superheld gaat eerst nog heel wat vooraf.
Mijn buurman die heeft het bijvoorbeeld begrepen. Sinds hij op 3 april 2004 per ongeluk een stuk radioactieve bloemkool heeft gegeten, heeft hij superkrachten tot zijn beschikking waarmee hij binnen no time alle relevante financiële en boekhoudkundige zaken van bedrijven en natuurlijke personen zonder ook maar een enkele fout af kan handelen. Maar mijn buurman is niet gek en niet burgerlijk ongehoorzaam: hij blijft gewoon accountant! Hij blijft gewoon accountant tot hij te horen krijgt dat hij van zijn superkracht zijn beroep mag maken.

Maar van wie krijgt mijn buurman of iemand anders met dergelijke kwesties dat soort dingen dan te horen? Van de beroepenuitvinder natuurlijk! Het waarom en zo is een vreselijk kort verhaal dat ik hier niet neer wil zetten. Nou ja, vooruit dan maar. Het is sowieso vreemd dat anno 2012 beroepenuitvinders nog bij zo weinig mensen bekend zijn, terwijl ze toch al meedraaien met de aarde vanaf de tijd vlak voordat er beroepen waren.
Je kunt je amper voorstellen hoe het leven was vóór de aanwezigheid van beroepenuitvinders. Als men in die tijd een Broodje Gezond wilde eten, was men toch wel een flinke tijd bezig. Tarwe zaaien, sla planten, varken mesten, koe melken; de hele reutemeteut et cetera. En uiteraard tussendoor controles uitvoeren of alles wel volgens de richtlijnen van de voedselveiligheid verloopt. Dus: werk stilleggen, jezelf boetes opleggen, noem maar op. Er is uitgerekend dat vóór het bestaan van de beroepenuitvinder een Broodje Gezond minstens tienduizend euro kostte.

Wat beroepenuitvinders uitvinden en vinden is bindend; zij hebben hun stiel en nut inmiddels wel bewezen. Na de uitvinding van het beroep van gedragstherapeut kon bijvoorbeeld de democratie worden geboren. Op eigen houtje dingen doen of adviezen uit zelfs maar de kringspier van een beroepenuitvinder negeren is dus gewoonweg niet goed voor je gezondheid, zeg maar. De schrijvende buurman van mijn buurman ondervond dat aan den lijve. Die dacht dat hij even een writersblockje om kon gaan. Maar toen de overheid erachter kwam kon hij mooi bepaalde voorzieningen foutloos op zijn buik schrijven!

Voor de goede orde: beroepenuitvinders bemoeien zich niet met de capaciteiten van mensen of de invulling van hun handelingen. Een statisticus kan goed hetzelfde doen als een geneticus, bijvoorbeeld. Wat diegene verdient houdt echter wel verband met diens beroepsomschrijving. Die kan namelijk veranderen; je kunnen niet. Wat dat betreft zou je kunnen zeggen dat beroepenuitvinders over de hoogte van salarissen gaan, ware het niet dat diezelfde beroepenuitvinders een beroep hebben uitgevonden voor mensen die de hoogte van salarissen moeten bepalen. Dit om het leven makkelijk te maken.

Vorige maand kreeg ik per post meegedeeld wat mijn beroep voortaan is: cursusgever. Ik mag dus etiketten laten drukken voor cursussen ‘volgens eigen, geheime recept’! Wat voor cursus het moest zijn en dergelijke was mij niet direct helder, maar op de speciaal voor mijn soort mensen ingerichte website www.beroepenuitvinderhelpdesk.nl werd mij duidelijk dat ik geen vragen moest stellen en dat ik vooral alles zelf uit moest zoeken.
Vandaag heb ik de knoop doorgehakt: het wordt toch een cursus Knopen Leggen.

Foie anorexia gras


Soms plus vaak gedeeld door twee krijgen wij post die noemenswaardig is. Zo kregen wij gisteren een brief van James Newell Osterberg, alias Iggy Pop. Iggy kwam de brief persoonlijk overhandigen. Hij is een moderne vent. Eenmaal op onze redactie aangekomen, logde hij in op zijn Gmail en printte hij de brief uit. Verdere introductie lijkt ons niet nodig:

“Geachte beste mensen van de redactie,

Aangezien u de meest toonaangevende blog ten zuiden van de Noordpool ter beschikking heeft, richt ik mij tot u. Ik heb namelijk iets te melden en het komt hierop neer: ik wil voortaan geen Iggy meer genoemd worden maar Ig. Ig Pop dus. Ik ben verdomme een volwassen vent; ik huil zelfs al jaren niet meer! Sommige zoogdieren doen net alsof ik net kom kijken, maar ik ben verdikkie nog van de tijd van venstervormige ramen! Wat denken ze wel niet?
Eigenlijk is dit een nogal heel erg eenvoudig bericht. Zelf begrijp ik het ook en het feit dat u nog steeds niet teruggeschreven heeft om om opheldering te vragen, bevestigt alleen maar de simpelheid van mijn boodschap. Minder inkt en/of longinhoud: Ig Pop!
Degenen die toch nog een herhaling nodig hebben, zeg ik bij dezen woord zevenendertig tot en met woord negenenveertig van deze brief nogmaals te lezen. Zo!
Nu heb ik, geachte beste mensen van de redactie, er geen enkele moeite mee als u deze brief publiceert op uw jankend mooie blog, maar een zekere restrictie zou ik toch graag nog even willen verwoorden. Over mijn penicillinevergroting mag u geen enkel woord reppen. Ik verbied het u gewoon! Vriendelijk zelfs! Niet alleen zijn de verhalen rond mijn penicillinevergroting al tot in het extreme uitgemolken, maar ook heeft de Charles Bronsonkliniek in Heerlen, waar de handeling verricht is, inmiddels wel recht op privacy.
Zo erg is het trouwens niet. Ik was gewoon niet tevreden met de grootte van mijn penicilline. Dat komt wel vaker voor bij de mensen. Iedereen kent wel zo iemand. Niks raars aan. En als de moderne techniek het dan toelaat om daar iets aan te doen, zou je wel een neusverkoudheid zijn om het te laten lopen.
Dus: hou op over mijn penicillinevergroting! Hoe vaak moet ik het verdorie nog zeggen?
Maar goed, ik stop nu met schrijven omdat anders mijn computer misschien vol raakt.

Van de gelegenheid gebruikmakende u mede te delen dat mijn nieuwe single ‘Met Ramadan Ben Ik Alleen’ volgende week maandag in de winkel zal liggen, groet ik u allervriendelijkst,

Ig Pop

PS – Die waarschuwing betreffende die penicillinevergroting zou ik als ik u was maar serieus nemen. Als u namelijk iets over mijn penicillinevergroting op uw blog plaatst, dan daag ik u voor rechter Frank Visser en die is bijzonder ontevreden over de grootte van zijn penicilline en kan daar ook absoluut niet om lachen!”

Nawoord van de redactie: ons interesseert de penicillinevergroting van Iggy Pop geen gespleten konthaar.

Dakreparaties en –gootreiniging


Als je de bedrijfsbus langs zag rijden had je het idee dat DIRUWATOTIMAJEJA SERVICE DAKONDERHOUD al meerdere generaties bestond, maar toch was de onderneming van Dirk, Rudy, Walter, Tom, Tim, Max, Jesper en Jasper nog geen jaar oud.
Het was een fusie geweest.
Ooit hadden Dirk en Rudy samen een bedrijfje, RUDI DAKGOOTREINIGING BV genaamd. Dat had Rudy bedacht. Dirk had een voorkeur voor de naam DIRU DAKGOOTREINIGING BV, maar hij had op school nooit lessen in retoriek gehad.
Ook Tom, Tim, Jesper en Jasper kenden de branche al met hun vroegere DADADADA DAKREPARATIES BV, genoemd naar hun oudste dochters die allemaal toevallig Daniëlla heetten.
Walter en Max waren er later bijgekomen.

Om helemaal eerlijk te zijn hadden Walter en Max zich inmiddels ook al teruggetrokken en omdat ze zich hadden gefocust op de kleine letters van hun contract waren ze helemaal vergeten om de grote letters te lezen en konden ze na hun vertrek geen enkele aanspraak op welk recht dan ook aangaande de BV maken.
Dirk, Rudy, Tom, Tim, Jesper en Jasper hadden de naam DIRUWATOTIMAJEJA SERVICE DAKONDERHOUD daarom gewoon aangehouden. Niet alleen omdat ze allemaal DIRUTOTIJEJA SERVICE DAKONDERHOUD niet vonden bekken, maar ook omdat de naam DIRUWATOTIMAJEJA SERVICE DAKONDERHOUD al een zekere bekendheid bij de mensen in het land genoot.

Het vertrek bij de firma kon Walter zowel een worst wezen als een bal jeuken. Hij had nooit lekker in de groep gelegen. Vooral met Rudy kon hij niet door een deur. Rudy las graag en hij praatte te veel. Tijdens het werken zei hij dan dingen als: “Wisten jullie dat de onbehaarde kruisdwergpaling de allerkleinste paling op de wereld is?”
Walter kon daar niet tegen. Walter was een rouwdouwer. Hij hield bijvoorbeeld ook niet van literatuur. Volgens hem waren al die beatschrijvers homofiel. Stuk voor stuk! Net zo makkelijk! Met Kerouac voorop!
Maar ook Max was eigenlijk wel blij dat hij uit het bedrijf gestapt was. Het werk lag hem gewoon niet. Hij was namelijk een Jood, maar had zich op latere leeftijd laten omscholen. Via een betrouwbare bron uit Lourdes had hij gehoord dat dat verstandig was. Toch viel het Max juist tegen. Heel erg tegen. Net als die keer dat hij zich had laten ombouwen tot vrouw. Want hij kon godverdomme maar niet onthouden of je nou van voor naar achteren of van achter naar voren moest wassen.

Gelukkig hadden Max en Walter hun tanden al snel in een nieuwe uitdaging gezet. Ze zaten natuurlijk niet stil die twee. Kom nou! Nee, lummelen en een beetje met de ambtenarenpet op naar je knie kijken, daar lustten onze vrienden geen boterhammen van!
Vanwege zijn hobby kwam Walter heel vaak in martelkamers. Op een gegeven moment viel het hem op dat ze heus niet allemaal zo netjes ingericht waren. Sterker nog, Walter had genoeg martelkamers gezien met zo’n lelijk interieur dat je er nog niet dood gevonden zou willen worden. En op een zondag in de auto, ter hoogte van Apeldoorn, maar dit terzijde, kreeg Walter ineens een geniaal idee. Hij belde zijn vriend Max en amper drie weken later was WAMA MARTELKAMERINTERIEURVERZORGING BV geboren. En vanaf dag één liep de zaak als een trein die loopt als een tierelier.

Walter deed de buitendienst en Max pendelde tussen zijn huis en het hoofdkantoor, op nog geen drie minuten loopafstand van zijn huis, soms slaapwandelend, want als hij wandelde dan viel hij weleens in slaap.

Jan Claesenroute


Jan Klaassen poetste zijn tanden met een mix van onder andere gehydrateerde silica, aluminiumoxide, titaandioxide, natriumzouten van fluoride, bicarbonaat en laurylsulfaat, polyethyleenglycol, glycerine, sacharine, sorbitol, en water. Ondertussen dacht hij na over zijn vakantie die hij vandaag zou gaan plannen. Dit jaar zou hij een actieve vakantie met een culturele combineren en de Jan Claesenroute volgen, van Den Helder helemaal tot Den Briel (het huidige Brielle).
Het laat zich wel raden waarom Jan zijn naamgenoot en tevens familielid achterna wilde gaan. Ze hadden namelijk veel gemeen. Zowel Jan als Jan had een vader die bedrijfsarts was en daarom werden ze in hun jeugd gruwelijk gepest. Ook hielden de beide Jannen bijzonder veel van fopgrappen. Grappen dus die achteraf helemaal geen grappen blijken te zijn. Hilarisch! Vooral Jan was er goed in. Veel mensen lieten zich in het ootje nemen!

Waar Lennaert Nijgh voor het lied “Jan Klaassen de Trompetter” uit het jaar van de eerste autoloze zondag zijn informatie vandaan had, is voor geschiedkundigen een raadsel. Het is namelijk algemeen bekend dat de historische Jan Klaassen, Jan Claesen dus, juist veel van krijgsgeweld hield, een echte held was, veel geld had, maar jammer genoeg geen ziel. Wel kon hij belachelijk goed een trompet nadoen.

Schrikbarend veel feiten van de goudeneeuwer Jan Claesen zijn bewaard gebleven. Zo weet men dat hij dingen die leuk zijn leuk vond en dat hij dingen die niet leuk zijn niet leuk vond en dat hij de eerste decennia van de 17de eeuw elke zomer vaste prik van Den Helder naar Den Briel kuierde. Als de mensen hem dan zagen riepen ze: “Hé, Jan, doe nog eens een trompet na!”
En daar was het Jan natuurlijk om te doen! Hij wist van zijn talent. En eeuwen later zou hij hier nog steeds om bekendstaan. Prutsers als Miles Davis en Chet Baker probeerden tevergeefs in de buurt te komen van de kunsten van Jan Claesen, maar zij kwamen nooit verder dan het botweg en simpelweg bespelen van een trompet.

Aan het eind van de zomer van 1633 besloot Jan zijn wandeltochten op te geven. Het werd hem te zwaar. Na zijn oogtransplantatie had hij steeds het gevoel dat zijn ogen hem aan het bedriegen waren. Bij nader onderzoek bleek ook dat de ogen van een accountant afkomstig waren. Een protestant nog wel! Nadat hij in de herfst van dat jaar ook nog zijn tong verloren had, heeft nooit meer iemand iets van hem gehoord.

Inmiddels was Jan Klaassen klaar met het poetsen van zijn tanden. Hij vond het een opwindende bezigheid en ging er altijd van schuimbekken. Stukje bij beetje zag hij zijn vakantie voor zich. Volgens betrouwbare bronnen waren er tussen Julianadorp en Callantsoog altijd hooguit maar tien vuiltjes aan de lucht, dus dat zou rustig gaan. De Hoek van Holland zou hij afsnijden. En hij zou bijvoorbeeld bij Noordwijk aan Zee een klein boottochtje maken en dan weer bij Katwijk aan Zee aan land gaan. De meeste problemen voorzag hij bij Zandvoort en Scheveningen. Daar was het het drukst. Daar was de Jan Claesencultus uit z’n voegen gebarsten.
Poppen zijn nooit bedoeld om heel je hand in te steken!

Maar dat waren zorgen voor later. De eerste voorbereiding die Jan moest treffen was dat hij zich tijdens zijn vakantie ziek moest melden. Dat had hij tenminste nog van zijn vader kunnen leren!