Het verloren dagboek van Sigmund Freud

Tegen de vijftig jaar na zijn eigen doodsacceptatie werd Freuds verloren dagboek gevonden. In eerste instantie schonk men hier geen aandacht aan, omdat het dagboek zich in geen geval zelf verloren voelde. Maar sinds een paar weken is het bewerkt, gebonden en tevens vrijblijvend voor het al dan niet dreutelende publiek toegankelijk.
Het interpreteren en vertalen van het bewuste journaal was zeker niet zonder gevaar of andere onwelkome perikelen. Zo haakte een grote, graag anoniem blijvende literator halverwege zijn werkzaamheden af, toen hij er zich al vertalende van bewust werd dat hij verliefd was op zijn moeder. Dit ervoer hij natuurlijk als ziek; zijn moeder was namelijk een getrouwde vrouw!
Vergelijkt men in de lijn van Freud de uiteindelijke versie van het verslag met een erectie dan mag de opbrengst er evenwel wezen. Als u die straks in handen heeft, laat u zich dan, nadat wij ons niet meer in de beeldspraak bevinden, niet afschrikken door de enorme omvang. Van de kleine dertigduizend pagina’s van het egodocument besteedde Freud er ruim negenentwintigduizend aan de naamgeving van het dagboek zelf.
Kitty stond tijdenlang boven aan Freuds namenlijstje. Dat blijkt uit de vele schrijfoefeningen waarin hij de naam op verschillende manieren uitprobeerde. Zo opende hij talloze bladzijden met ‘Luister eens, Kitty’, ‘Lieve Kitty’, ‘Nu ik je toch spreek, Kitty’, ‘Analfabete Kitty’ en vele varianten en variëteiten daarvan.
Maar uiteindelijk vond Freud Kitty geen hondennaam en in zijn ogen was zijn dagboek een hond – al vanaf het een puppy was.
Over gezondheid – geestelijk of lichamelijk – maakt Freud in zijn dagboek eigenlijk geen woorden vuil, behalve ‘gezondheid is slechts een kwestie van het pak vruchtensap goed schudden, zodat de vitaminen gelijkmatig verdeeld worden’.
Wat absoluut niet onvermeld mag, is dat het een heerlijk kalm boekwerk is. Werkelijk niets in de kroniek geeft u de aandrang een pagina om te slaan. Het is typisch zo’n vakantieboek dat u na het afbetalen van uw tweede huis nog steeds niet uit heeft gelezen.
Na een weggegooid leven met bladzij na bladzij pure mengsels van desinteresse en lusteloosheid – terloops wordt ook nog eens niet bekendgemaakt wie de schrijver van het kleuterversje Iene miene mutte is – krijgt de lezer uiteindelijk een traktatie op een intense domper: toen Freud ontdekte dat zijn journaal hem compleet negeerde, stopte hij abrupt met erin schrijven. Trots was hem niet vreemd.
Het dagboek heeft overigens goed kunnen verdienen aan zijn schrijver. En ook nu – as we speak and/or read – zijn de T-shirtfabrieken overuren aan het draaien. Populaire opdrukken zijn DE TWEEDE VOOR DE HALVE PRIJS en ZE ZIJN ER IN ALLERLEI KLEUREN.
En dat bij zelfverrijking excessen horen, dat is nu eenmaal zo. Wat zou je anders doen met overdadig veel geld? Als je ineens het dubbele gaat verdienen van wat je al kreeg, ga je echt niet twee keer zo vaak eten op een dag. Natuurlijk niet. Dat geld ga je dan voor andere dingen gebruiken. Dingen die je daarvoor niet echt nodig had. En hoe meer geld je kapot te slaan hebt hoe uitbundiger je koopwaar wordt. En het blijft wat onwennig om een dagboek met een zonnebril in een verlengde limousine te zien. Maar goed, laten we het op jaloezie gooien; in ieder geval tot die oeroude emotie zelf roept dat we ermee op moeten houden.

Kaas van gegeten

kaas van gegeten

Ongeveer vijfendertig minuten voor de allesvernietigende zonnewind de aarde bereikte, schrok Harold zwetend wakker. Dat was nogal een angstdroom die hij had gehad. Hij keek op zijn Rolex, toen uit het raam om te ontdekken of zijn BMW er nog stond en daarna op zijn wekkerradio om te zien hoe laat het was. Vierenveertig was hij en hij had eigenlijk nog niks wezenlijks bereikt in zijn leven, laat staan iets elementairs of fundamenteels.
Hetzelfde gold deels voor de zonnewind. Het predicaat allesvernietigende gaf al redelijk weg dat hij niet echt jofel voor de gezondheid bleek te zijn. Toch had de zon blijkbaar schijt aan de door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit opgelegde recall. Maar het kan ook zijn dat de bewuste autoriteit nog helemaal geen weet had van de ongezonde effecten van het natuurfenomeen. Het was per slot ook meer dan een komkommer of een paard. En dat heb je dan natuurlijk niet zomaar in de smiezen. Kom zeg! Maar het was trouwens ook goed mogelijk dat een zonnewind een dienst was en dat er dus een geheel andere autoriteit zich mee diende te bemoeien.

Om na vorige korte omzwerving dan toch maar met de deur in huis te vallen: linksom of rechtsom zat Harold arbeidsongeschikt thuis. Al ruim vier halve weken. Het kon ermee te maken hebben dat hij een brief met de zin ‘Wij kunnen om uw financieringsvoorstel noet lachten!’ had verstuurd, omdat hij geen zin had om dingen die hij eenmaal gedaan had te verbeteren zonder dat er dubbele tijd voor gedeclareerd kon worden; hij werkte immers bij een accountantskantoor. Het kon er ook mee te maken hebben dat hij met zijn voet onder een auto gekomen was. Het bloed en de pijn kwamen werkelijk vanuit zijn tenen. Van de dokter kreeg hij toen een zalfje. ‘Wrijf het er maar in,’ was het advies.
Het werkelijke euvel was waarschijnlijk al een paar weken daarvoor ontstaan. Een collega van Harold nam toen zijn ontslag bij Accountantskantoor Lickenz & Dickenz. Hij had ervoor gekozen om werkelijk iets bij te dragen aan de wereld en daarom in het onderwijs te gaan werken. In eerste instantie was dat voorval voor Harold het bewijs dat hij niet meer deel uitmaakte van de realiteit, maar van een stuk fictie. Geen enkele accountant zou namelijk uit principe iets goeds doen. Voor minder geld zelfs! Toch bleek die bewuste collega een dag later al vrijwillig aan de slag te gaan met het onbetaald en belangeloos opruimen en schoonmaken van de schoolpleinen in de buurt. Harold dacht dat hij gek werd die dag. Dat herinnerde hij zich nog goed. Hij had wel vaker te kampen gehad met het irrationele en consorten, maar deze kwestie zorgde voor een volle maat. In zijn ogen was het zo dat er zand in gegooid werd.

Harold besloot, omdat hij toch niet meer kon slapen, even naar beneden te gaan om te checken of alles wel goed was met zijn huisfossiel. Lang had hij getwijfeld wat voor fossiel hij zou nemen. Uiteindelijk had hij gekozen voor een exemplaar dat een groot risico had om een maagomdraaiing te krijgen als het vlak na het eten zou worden uitgelaten. Maar zijn fossiel hing er vrolijk bij, recht boven de bak waar zijn lievelingsvoedsel in had gekund als hij nog behoefte had gehad om te eten. Harold keek tevreden naar zijn versteende mormel. Het was een goede keuze geweest het gewezen schepsel aan te schaffen. Harold werd er rustig van.
‘Maak niet zo’n teringherrie, stronteikel, en doe godverdegodver dat tyfusklotelicht uit!’ hoorde Harold zijn vijf dagen jongere vrouw ineens.
Het was duidelijk wie er thuis met de serotoninereceptor zwaaide.
Harold probeerde niet te zuchten. Misschien moest hij morgen toch maar weer eens langs de dokter. Als hij dan de derde links nam en de brug overstak, kwam hij immers bij de slijter. En rode wijn smaakte ondanks alle pogingen het te weerleggen toch nog altijd beter dan liefde. Dat was misschien wel het enige wat hij echt geleerd had in zijn jonge jaren. Een nadeel van waarschijnlijk de druiven in de rode wijn was dat het goedje sentimenteel maakte. Maar dat was Harold de laatste tijd toch al. Hij kon eigenlijk geen film meer kijken of geen lied meer luisteren zonder te gaan rekenen met jaartallen. Waar was hij toen het lied een hit werd? Met wie was hij toen hij voor het eerst die film zag? Hoe oud was hij toen? Hoeveel jaren jonger dan nu?

‘Vergane glorie! Vergane glorie!’ zong hij vroeger, op de melodie van Oranje Boven, lopend door de straten van de supermarkt naar huis, met een kwartvolle plastic boodschappentas zwaaiend in zijn hand. Maar dat was lang geleden.
Met handen en vatten was Harold inmiddels gebonden, en als het aan de zon lag zelfs nog alle komende duizend seconden.

Winkelfietsen

shopbike
Ze hebben het wel mooi op de kaart gezet, dat winkelfietsen!
Hier heb ik nog een foto van hen. Kijk, ze wijzen alle drie naar een onleesbare klok. ‘Rond deze tijd slapen wij altijd,’ zeiden ze bij het maken van de foto, kan ik me herinneren.

Ah, musketiers waren het, Johan Klein Breteler, Adrie van Bolderen en Gerrit Kegelaer. Ze kenden elkaar nog van de Pietclub. Dat was natuurlijk in de tijd dat je niet per se meer Piet hoefde te heten om lid te worden van de Pietclub. Gerrit was de eerste die maar al te gretig van de statutenherziening gebruikmaakte. Dezelfde dag werden Johan en Adrie ook lid. Er groeide een vriendschap. Johan, Gerrit en Adrie volgden namelijk alle drie altijd hun hart. En hun hart zat bij alle drie links. En zo gingen ze dus altijd dezelfde kant op en kwamen ze elkaar keer op keer tegen. Dan leer je elkaar kennen, zeg maar. Maar dat niet alleen, je leert elkaar ook waarderen. Zo had Johan het tamelijk ontroerend verwoord tijdens een speech bij het huwelijk van Flip en Chantal. Prompt werd Johan uit feestgelegenheid Ut Pumpke gegooid. Flip kon het immers niet waarderen dat er iemand door zijn speech heen zat te praten. Op zijn trouwfeest nog wel! Enfin, Gerrit en Adrie volgden Johan toen en verlieten ook Ut Pumpke. Dat deden vrienden vroeger.

Maar goed, winkelfietsen, daar hadden we het over. Adrie was ermee begonnen. Hij fietste eerst in het bos. Zelf noemde hij het liever off-the-road-cross-country-mountainbiken, want Engels vond hij een mooie taal. Maar het bos begon hem tegen te vallen. Wandelaars zagen de sporen van zijn voorgangers al en gingen steeds meer aan de kant. Het verrassingseffect was weg, zeg maar. Adrie maakte weleens mee dat hij echt het hele weekend tussen de bomen aan het biken was zonder ook maar een kind of zelfs een hond aan te rijden. En ja, dan is de lol er uiteraard wel snel af. Bij de kapper stelde Johan Adrie toen als grap voor om voortaan de mensen op te zoeken en in winkelcentra te gaan toeren, en mede omdat Adrie geen enkele vorm van humor had ging hij dat het volgende weekend ook echt ten uitvoer brengen. Met tot ver buiten de lendenen een delicieus resultaat, mag gezegd worden. Adrie was vanaf die ervaring geen vrij moment meer met zijn fiets uit shopjes, supermarkten en warenhuizen weg te slaan.
Door de nieuwe levenskracht die Adrie via onder andere al zijn gaten uitstraalde was het aantal woorden dat hij daarnaast nog nodig had om zijn kornuiten van het genot van shopbiken te overtuigen beperkt en zelfs op tien wielspaken te tellen. Johan en Gerrit kochten een fiets en vanaf die transacties waren ze met z’n drietjes iedere mogelijkheid in de binnenstad te vinden. Als bezetenen! En dat mocht ook wel. Voor die tijd waren ze namelijk altijd maar bezig met werk, werk, werk. Zelfs tíjdens het werk waren ze vaak nog aan het werk. Vooral Johan, want die sms’te dat dan de hele dag door aan zijn twee maten. Tot ze shopbiken ontdekten dus. Daarna stond feitelijk alles in het teken van de wielen en de pedalen, in het zicht van een kassa. Gerrit was zelfs zo fanatiek dat hij voor zijn pasgeboren kleinzoon meteen al een fiets kocht. Nou ja, fiets: een heel kleine step voor ons, een gigantische fiets voor het mensenkind.

Bedenk dus, dat dat winkelfietsen (of “shopbiken” dus, waar shopbikers het eigenlijk liever over hebben) nu zo populair is, is vooral te danken aan onze drie vrienden Johan, Adrie en Gerrit, zoals wij hierboven hebben kunnen lezen. Toch waren zij niet de eersten. Nee, de Franse dichter, hobbydrinker en beroepshomo Arthur Rimbaud was een van de voorvechters van het winkelfietsen in de 19de eeuw en hij verwees er ook veelvuldig naar in zijn werk. Helaas werd en wordt vaak nogal slordig met zijn oeuvre omgegaan waardoor de verschillende verwijzingen naar de sport in zijn gedichten nogal eens zijn kwijtgeraakt.
Onlangs werd bijvoorbeeld achterhaald dat er in het gedicht Le Bateau Ivre nog een laatste zin hoort te staan: Mais c’est mieux avec mon vélo dans un magasin.
Andere, door achteloosheid zoekgeraakte en daarna weer teruggevonden zinnen over winkelfietsen van Rimbaud zijn:
Je fais du vélo, pas sur le marché, mais dans une boutique serré;
Je vois un magasin? Rapidement, mon vélo!;
Donne moi une bicyclette, donne moi un bazar.

Verschil met Rimbaud en de vrienden Johan, Adrie en Gerrit is dat eerstgenoemde moeite had met het raken van mensen en slechts een gemiddelde had van vier aanrijdingen per uur. Gerrit haalt makkelijk de acht en Johan en Adrie komen op een goeie dag toch wel op zeven.

Af- en toestand

deville

Die nacht belandde ik in de nachtmerrie van de duivel. Nou heb ik de duivel altijd het voordeel van de twijfel gegeven, maar inmiddels moet ik toch zeggen dat ik hem nogal een puntjanker vind. En volgens mij is hij nog stiekem moslim ook. Veel van zijn angstdroom was werkelijk geen enkele vorm van zweet waard. Toegegeven, ruimte II-f, gevuld met bejaarden, was inderdaad wat onprettig en het visuele en auditieve doolhof van de ADHD-kinderen en stuiterballen die aan het stuiteren waren in ruimte IV-a (tenminste als je bij loket 8 een paarsgeel formulier hebt opgehaald, anders is het ruimte XXI-c) was er ook niet een voor in een Backpackers Guide, maar al met al kan gesteld worden dat de duivel zich toch wel erg snel niet happy voelt.
Waarom dat zo is werd waarschijnlijk verklaard door een episode in de nachtmerrie die ging over zijn reïncarnatie als Hansje, de doorsneezoon van een goochelaar.
Van de kinderen in Hansjes klas die niet konden rekenen waren er dertien in een dozijn. Hansje kende hen natuurlijk niet allemaal, want er zaten wel tien kinderen in zijn klas. Huub vond hij wel aardig. Huub was vanaf de eerste schooldag al ziek thuis. Iets aan zijn nieren of zo. Later werd Huub van school gestuurd. Hij zou zijn ziekte van iemand afgekeken hebben. Het hele gezin van Huub was belachelijk begaan met de gesteldheid van Huub en wilde stenen van allerlei formaten bijdragen in de dure ziektekosten. Petra, de zus van Huub, probeerde dit te doen met haar wajangkunsten, maar haar gave werd overschaduwd door het talent van haar oudere broer Simon. Deze was namelijk ernstig goed op de basgitaar. Hij zei altijd: ‘Een gewone gitaar heeft zes snaren. Een basgitaar maar vier. Dus op een basgitaar moet je vijftig procent sneller en beter zijn!’
‘Volgens mij maar drieëndertig en een derde,’ zei Dirk, de gitarist van Simons band, op zijn beurt dan altijd.
Toen Hansje zanger van Simons band werd diende Yorgo, de drummer, tijdens de wekelijkse werkbespreking een voorstel in om alleen nog maar instrumentale nummers te spelen. Vooral Hansje was hier blij mee. Hij kon namelijk totaal niet zingen; wel beter dan zijn schoenen strikken overigens. Repetities werden voornamelijk gevuld met geroezemoes en de bandleden maakten – toen ze hadden gemerkt dat Yesterday van The Beatles al geschreven was – op een gegeven moment alleen nog maar liedjes over anachronismen.
Het lukte Hansje niet – in ieder geval niet in de nachtmerrie die maar duurde en duurde – om een sociaal aanvaarde jongeling te worden. En dat terwijl hij er toch alles aan deed om geliefd te worden (hij gaf de oudere jongens steevast het telefoonnummer van zijn tante) en om interessant over te komen (dingen als coaxkabels, legostenen en schriften maakte hij altijd helemaal open, omdat hij wilde leren hoe de wereld in elkaar zat). Het mocht niet baten; ook niet toen daar een vergunning voor aangevraagd was.

Er wordt wel gezegd dat de duivel depressief is omdat hij geen nationaliteit heeft en daarom geen landverrader kan zijn. Volgens mij is dat te kort door de bocht. Volgens mij heeft het namelijk ook met een stukje erkenning te maken. De duivel heeft wel vaker hoofdpijn gehad, maar nog nooit zo hoog in zijn lichaam. En zo uit zich dat dan zoiets. Dat weet iemand die het woord ‘bedrijfsarts’ kan schrijven zelfs. Sterker nog: dat weet een bedrijfsarts zelfs!
Problemen zijn de duivel in de verste verte, maar ook gewoon hier niet vreemd; dit euvel zorgde niettemin voor een volle maat. Zijn vriendin wilde hem niet bijstaan in zijn verdriet. Hij zei ‘lichaam’. Zij zei ‘lichaam’. En het was haar woord tegen het zijne. Dus vatte hij gisteren het plan op om met de noorderzon te vertrekken, maar door een gebrek aan kompassen koos hij per ongeluk voor de westerzon. (Want net als bij de afwezigheid van planken sla je bij de afwezigheid van kompassen de plank vaak nogal mis. En planken en raak slaan daar gaat het vooral de laatste tijd heel erg vaak om.)

Oorverdovend oren verdoven


Daar stond ik dan bij het kopieerapparaat.

Scheepsrecht plus een op een rij werd voor mij duidelijk dat met alleen het bestelen van mijn eigen portemonnee een carrière als dief er voor mij niet in zou zitten. Toevallig drieëndertig dagen later ried en raadde de man van de stomerij, de stomer dus, mij aan om een soort van deconstructivistische, dadaïstische schrijver te worden. Meer dan twintig jaar daarvoor had mijn beroepskeuzeadviseur hetzelfde gedaan. Die man heb ik toen twee van zijn kaken gebroken; dat moge duidelijk zijn. Hij had gelijk, knippen, vouwen en plakken waren inderdaad altijd al enkele van mijn talenten geweest, maar ik had ook geen zin om per se mijn handen vies te maken.

Daarom stond ik dus bij het kopieerapparaat.

Ik had een ferm verhaal geschreven over een leuke meid van achttien die een geduldige vrouw van zeventig werd – gewoon een simpele story over de ontwikkeling van bruikbaar naar leerzaam – en was aan de slag gegaan.
Eerst zou ik alles kopiëren van eenzijdig naar tweezijdig. De verkregen stapel zou ik daarna kopiëren van eenzijdig naar eenzijdig. En na het omdraaien van die stapel zou ik hetzelfde nogmaals doen. Steeds zou ik van de gemaakte kopieën een stapeltje van het apparaat pakken en dat omgedraaid op de tafel ernaast leggen. Na een paar volleerde handelingen met een snijmachine zou ik het gehele proces opnieuw doorlopen en als dit alles gedaan was, zou bij lezing mijn mate van tevredenheid over de herschikking van de tekst het al dan niet herhaald inschakelen van de snijmachine ter tafel brengen.
Mijn elektrostatische schrijfhulp was een beschaafd apparaat. Hij deed wat er van hem verwacht werd en viel mij daarbij niet lastig met zijn afhankelijkheid van fel licht. En de snijmachine sneed mijn plannetje en deed er niet bot over. Als je je gehoor uitschakelde, verliep alles geruisloos.

Speciaal voor de gelegenheid van het doornemen van het met mijn toegebrachte mutaties resulterende relaas had ik een fles cola geopend die precies op die dag zijn houdbaarheidstermijn zou volmaken. Wat ik toen las overtrof mijn stoutste dromen, waarin ik overigens voornamelijk appels aan het stelen was waar ik dan met een merkstift snorren op tekende. Wat ik toen las had James Joyce waarschijnlijk jaloerser gemaakt dan hij was dat weekend dat hij ervan overtuigd was dat Marcel Proust Oscar Wilde had opgegeten.
De nieuwe lineaire tekst had niets meer te maken met meisjes of vrouwen van welke leeftijd dan ook, maar met mannetjes van verschillende resoluties. Door blijkbaar precies de juiste combinatie kopiëren en snijden was mijn oersaaie proza in een surrealistisch toneelstuk veranderd, waarin verschillende figuren in een Droste-effectopstelling met elkaar in discussie waren over wie er van hen allemaal niet in de juiste houding stonden en dat op de manier waarop ze nu stonden het Droste-effect geen echt Droste-effect meer was. De menschjes met de lagere resoluties maakten zich hier zichtbaar een stuk minder druk dan die met hogere resoluties. Logisch, omdat hogere resolutionairen altijd eerder gezien werden en op onvolkomenheden van het visuele effect ook eerder aangekeken zouden worden.
Niet lang nadat eigenlijk iedereen wel vond dat de gestalte van de hoogste resolutiegraad een dikke kop had, begon het vechten. Een bloederiger tafereel was nooit gezien. Er waren zowaar Japanners die hun hoofd wegdraaiden! Ledematen veranderden van beeldscherpte. Oren, neuzen en zelfs haren vlogen van niveau naar niveau. Ingewanden werden uitgewanden. Het leek wel een slachthuis op doldwaze dinsdag. Het bloedbad sukkelde de rest van het stuk met een noodgang door – tot op de allerlaatste pagina een vrouw geld kreeg en een man klaarkwam.
Ongeveer het laatste wat ik me kon herinneren is dat ik het manuscript in een enveloppe deed en naar Hollywood stuurde.

Nu – net terug uit het ziekenhuis – vraag ik me af of die cola echt nog wel goed was.

Voorbindbillen II: grote kleine teen


LAATSTE SCENE: AVOND, KAMER.
Wouter zit op de bank en leest het boek getiteld ‘De Pseudodraagbare Wittgenstein’. Zijn vriendin Joske zit naast hem in een lingeriecatalogus te bladeren.
WOUTER (zucht) Weet je wie vandaag hier weer langskwam?
JOSKE (bladerend) Peter?
WOUTER Ja, alweer. Moeilijk raden, hè? Maar eerst nog kwam de verwarmingsmonteur me storen. We hebben een laagrendementsketel, blijkbaar. Geeft meer licht dan warmte. Of zoiets. Met dat gekloot van de mensheid kom ik natuurlijk nooit aan lezen toe!
JOSKE (bladerend) Ach, het is een aardige jongen, die Peter.
WOUTER Ja, maar zo godsgruwelijk dom, en sinds hij die medicijnen rondbrengt voor die apotheek waar die zus van Sanne werkt, komt hij als de kwaddelvorming in zijn nek gewoon veel en veel te vaak langs en g…
JOSKE (interrumpeert, bladerend) Susu, rustig jongen, dan doe je toch gewoon niet open als je dat weet.
WOUTER Ik denk daar niet aan als ik aan het werk ben. Dat is toch ook geen leven, altijd maar op je hoede moeten zijn omdat anderen je anders in je rust en of bezigheden storen?
JOSKE (bladerend) Hij heeft een moeilijke tijd gehad. Dat moet je niet vergeten!
WOUTER Hij ís een moeilijke tijd! Alle tijd die je met hem doorbrengt is strontvervelend. Hij meent dat Francis Bacon films maakt! Op een door God gegeven moment ging hij mij uitleggen wat sociale zekerheid betekent! Toen hij klaar was met zijn uitleg, toen hij zich niet meer kon herinneren wat hem die ochtend verteld was, vroeg ik hem of hij zich met zekerheid kon neerleggen bij het vertelde. Dat snapte hij natuurlijk niet. Hij zat me alleen maar aan te kijken met zijn grote kop.
JOSKE (bladerend) Die arme jongen.
WOUTER Arme jongen? Mijn betoogjes begrijpt hij nooit! Het lijkt soms wel of hij rechten heeft gestudeerd! Hoe komt hij er dan bij dat hij iets zou weten dat ik niet weet? Zekerheid is star. Onveranderlijk. Zij die voor zekerheid kiezen, kiezen voor stilstaan, vaststaan. Vast en zeker! Mij moet Peter geen verhaal vertellen dat hij zo’n ontzettend leuke en ondeugende losbol is en me daarna lastigvallen met het herhalen van een sullig uitlegje van een stompzinnige term. In de tijd dat ik eigenlijk moet werken! Sorry hoor, maar ik ga hem een verhuisbericht sturen. Ik schrijf wel dat we geëmigreerd zijn naar Zuid-Jemen of iets in die contreien. Of Landië. Hij gelooft gegarandeerd dat dat bestaat.
JOSKE (bladerend) Wouter, doe nou niet zo flauw.
WOUTER Gelijk heb je. Emigreren is een veel te moeilijk woord voor Peter. Verhuizen is beter.
Wouter pakt een pen en een blocnote en begint te schrijven. Joske naast hem op de bank, blocnote op zijn knieën. Na een paar zinnen krabbelen scheurt Wouter het vel papier af en houdt dit voor Joskes neus.
JOSKE (eerst Wouters briefje even lezend, daarna weer bladerend in haar catalogus) Dat ga je toch niet echt opsturen?
WOUTER Ik zal wel moeten. Die jongen heeft helemaal niet door dat hij al mijn kostbare tijd verdoet! Als hij dan eindelijk weg is, loop ik me nog uren op te vreten van ellende. Bel jij Sanne anders even? Of Sanne hem thuis vastbindt of opsluit in de kelder of…
De deurbel gaat.
JOSKE (opkijkend) Je raadt nooit wie ik vanavond uitgenodigd heb…
Wouter staat langzaam op en loopt richting kamerdeur.
JOSKE (een ezelsoor vouwend) Ga jij de deur opendoen?
WOUTER (kalm) Nee, ik ga naar boven, een lekker warm bad nemen. Misschien ga ik me ook even scheren in bad. Ik neem voor de zekerheid maar wat scheermesjes mee. (zingend) Dag, wellnessbelt! Dag, wellnessbelt!


Lees ook het eerste deel: Voorbindbillen I: kleine grote teen

Voorbindbillen I: kleine grote teen


EERSTE SCENE: DAG, KAMER.
Wouter zit aan zijn bureau en leest een boek getiteld ‘De Pseudodraagbare Wittgenstein’. De telefoon rinkelt.
WOUTER Hallo, Wouter hier! (er klinkt niets aan de andere kant van de lijn) Hallo? Hallo met Wouter…Hallo? Bel dan ook niet! (Wouter hoort eindelijk wat en luistert naar de communicatieklant) Mmh…eh, nee die is naar-die is eh…ik weet niet, maar die is weg. (er wordt Wouter nog wat verteld en gevraagd) Mja, mja-zal ik…ja-zal ik doen. Dag-dag.
Wouter gaat weer naar zijn werkplek en gaat zitten. Dan gaat de deurbel. Wouter staat op om open te doen. Hij opent de voordeur en ziet zijn vriend Peter staan.
PETER Hallo!
WOUTER Ja, goeiedag, wat kom je doen?
PETER Ik was in de buurt.
WOUTER In welke buurt?
PETER Nou hier, in deze-in jouw buurt, zo te zeggen.
WOUTER En je dacht: laat ik Wouter maar weer eens even vervelen.
PETER Nou-eh, ja, ik dacht, ik ga-ik moet jou weer even zien. Kunnen we wat praten en zo!
WOUTER O ja? Waarover dan? Met jouw intelligentie moet het leven wel heel makkelijk zijn, hè, Peter? Ik was in de buurt! Zal ik onthouden volgende keer als ik Sanne tegenkom. Ja, ik had toevallig een stijve, dus ik dacht ik stop ’m er even in, tjongejonge.
PETER Ha, ja. Zal ik binnenkomen?
WOUTER Dat vreesde ik al. Toe maar dan, zo vaak zie ik je ook weer niet, met andere woorden: je hebt maar geluk dat ik niet zo assertief ben.
PETER Assatief?
Wouter sluit de deur en gaat voor de kamer in. Peter loopt meteen door naar Wouters bureau en ziet het boek liggen, dat Wouter aan het lezen was.
PETER Wat was je aan het doen? Was je dit aan het lezen?
WOUTER Ja, ik moet een artikel over Wittgenstein schrijven.
PETER Daar heb ik Sanne weleens over horen vertellen.
WOUTER O ja? Hoe is het met Sanne?
PETER Bijna klaar is ze. Bezig met ’r afstudeerproject. Net zoiets als Wittgenstein, maar dan geen striptekeningen. Van die opgeblazen, sterk vergrote ansichtkaarten schildert ze. Best wel tof.
WOUTER Ah, dan begrijp ik het. Ze heeft het vast over Lichtenstein met je gehad dan. Ik heb een ezelsbruggetje voor je: Wittgenstein rijmt op filosoof, Lichtenstein op schilder.
PETER Jaja-ik dacht dat je dat net ook zei: Lichtenstein.
WOUTER Vast, en dat is ook zeker wat je net op de kaft van dat boek las, toch?
PETER Eh-ben je al ver in het boek?
WOUTER Nou, het schiet niet zo op. Ik word namelijk steeds weer gestoord. Door de telefoon of mensen die langskomen. Buiten dat vind ik het vrij stugge kost. Het kost me wel een kwartier per bladzijde.
PETER Misschien kan ik je wel helpen.
WOUTER Ja, dat zou je moeder trots maken, haha!
PETER Waar gaat het over?
WOUTER Hahaha, jongen wat kun jij een vragen stellen, zeg. Duidelijk dat jij vier oudere broers hebt. Maar je kunt me wel helpen…
PETER O-ja? Hoe dan? Vertel, vertel!
WOUTER Let op! Eens in de zoveel tijd sla ik, als ik niet van mijn werk gehouden word door het een of het ander, een bladzijde om, en dan – nu komt het, let op – en dan denk ik: wat is een bladzijde?
PETER Ja?
WOUTER Nou, dat is de vraag dus: wat is een bladzijde?
PETER Hoe bedoel je?
WOUTER En jij wil mij helpen?
PETER (kijkt, spelend met zijn wenkbrauwen) Eh-ja?
WOUTER Oké, sorry, ik bedoel: wordt met bladzijde het hele blad bedoeld of alleen de zijde van een blad? Ik bedoel: elk blad heeft twee zijden, maar niemand kijkt raar op als je spreekt over het omslaan van een bladzijde, iets wat volgens de andere definitie dus niet kan, snap je?
PETER Mh?
WOUTER Eh-tis net zoiets als met boterhammen. Als ik honger heb pak ik twee boterhammen, doe daar wat kaas of vlees zo je wil tussen en eet dat geheel op. Dan eet ik een boterham, zie je? Ik bedoel: als ik zeg dat ik drie boterhammen heb gegeten, bedoel ik eigenlijk dat ik zes boterhammen heb gegeten, snap je? Het probleem van de dubbele boterham.
PETER Ja-ja, ik eet ook altijd twee boterhammen per keer!
WOUTER En?
PETER Meestal met kaas én vlees!
WOUTER Nee, maar zeg je dan dat je één boterham eet, of twee boterhammen?
PETER Nou twee, dat zei ik net, met kaas én…
WOUTER En vlees ja. Maar je wilde mij toch helpen, dirk-poep-in-’t-handje? Je hebt er weer geen flikker van begrepen wat ik zojuist trachtte uit te leggen. Weet je wat, Peter? …
PETER Wat?
WOUTER (hand op zijn voorhoofd leggend) Ik had mijn laatste zinnetje misschien beter nog vragender kunnen stellen met wat andere variaties op de intonaties, maar goed, laten we in plaats van bladzijde het maar for your sake over pagina hebben, dat rijmt tenminste op vagina, hè, Peter?
PETER (lacht) Nou ja, jij bent het boek aan het lezen. Ik niet! Bovendien moet ik me er nog in verdiepen. Maar schrijft die Lichtenstein over eten dan?
WOUTER (zucht) Eh…wil-eh, wil je misschien iets drinken?
PETER Lekker!
Wouter loopt naar de keuken.
WOUTER (nauwelijks verstaanbaar vanuit de keuken) Iets vloeibaars?


Lees ook het tweede deel: Voorbindbillen II: grote kleine teen

Tremorabilia


Op de redactie van het Dagblad van het Zuidzuidwesten was het onrustig. Zelfs bij de buren, viswinkel De Blauwe Aap, was dat maar al te goed merkbaar.
Met een tirade van zeker een kwartier liet hoofdredacteur Harco Witteveen weten dat topjournalist Rudy van Beurden bij hem moest komen.
Trillend – hij had het koud – deed Rudy de deur van het kantoor open en ging naar binnen.
‘Rudy, je verhaal stinkt!’ bulderde Witteveen meteen. ‘We krijgen klachten.’
Rudy protesteerde door de zeggen dat hij moest protesteren en vervolgde met een betoog dat hij zijn geheime bron niet prijs zou geven. Maar de inhoud van zijn vorige artikel klopte gewoon, meende hij.
‘Vijfennegentig procent van de bankiers heeft nou eenmaal een cd of lp of muziekcassette van Phil Collins in zijn bezit of ooit gehad,’ zei Rudy verontwaardigd. ‘Minstens! Ik heb het zelfs nog een keer of twee gedoublecheckt!’
‘Dat weet ik ook, Rudy. Dat geloof ik ook!’ zei Witteveen. ‘Je bent een prima journalist. Niet voor niets de hoogst betaalde. Vele prijzen heb je gewonnen. Sommige daarvan heb ik persoonlijk nog aan het bord in de gang toegevoegd: Unox-prijs voor de beste slagzin 2008, Duyvis-prijs voor de beste slagzin 2006, Campina-prijs voor de beste slagzin 1995. Dat is allemaal niet niks. Maar het heeft wellicht niet met de journalistiek an sich te maken, Rudy. Ik heb het artikel ook gelezen. En mijn hele kantoor rook daarna ineens naar poep. Ik weet ook niet hoe het kan. Lees zelf dan eens!’
Rudy zette een paar grote ogen op en keek daarbij verbaasd. Hij pakte de krant die op het bureau voor hem lag en begon hardop te lezen.
In de vijfde zin moest Rudy kuchen.
‘Kan er een raam open?’ vroeg hij.
‘Nou, zie je nou wel?’ gaf Witteveen als reactie, met een soort tentoonspreidend gebaar. ‘Of beter: ruik je nou wel?’
Rudy schrok. ‘Ik schrik hiervan,’ zei hij. ‘Was dit misschien ook al het geval bij mijn artikel over nakomelingen van beroemde dieren en planten uit de geschiedenis? Of mijn wetenschappelijk journalistiek stuk over druifloze pitten?’
‘Het zou veel verklaren,’ zei Witteveen.
Om zijn verongelijktheid kracht bij te zetten liet Rudy zich op de grond vallen. Liggend op de groene en witte tapijttegels schreeuwde hij: ‘Nee! Waarom ik? Waarom nu? Ik kan geen stank aan mijn stukken gebruiken nu. Ik zit verdomme net nu zowel midden in als boven op hét artikel dat mijn carrière moet maken!’
‘Wat ben je aan het schrijven dan?’ vroeg Witteveen zachtjes, in de hoop dat zijn toon Rudy ook zou kalmeren.
Het lukte deels. Rudy krabbelde overeind. ‘Ik ben iets aan het schrijven over religieuze souvenirs,’ zei hij. ‘Hemelsbreed en wereldwijd! Uit goede bron weet ik dat relikwieën bijvoorbeeld niet afgeprijsd worden als de heilige of godsdienstige kracht na jaren is afgenomen. Pure oplichterij dus!’
‘Misschien dat we je verhaal aan Philippe kunnen geven,’ zei Witteveen. Hij opende zijn linkerbureaula, pakte een mandje en zette dit op het bureau. ‘Stop het hier maar in, Rudy. Laten we het niet moeilijker maken dan het al is.’
‘Nee, Witteveen, niet mijn perskaart, niet mijn pen!’ zei Rudy. ‘Hoelang kennen we elkaar al?’
‘We hebben met de hele redactie lang en uitvoerig overlegd,’ zei Witteveen. ‘We kunnen je stank niet gebruiken. Niet nu. Niet met de reorganisatie. We willen dat je een tijdje vakantie neemt. Stop je perskaart en je pen in het mandje, Rudy. Je bent voor onbepaalde tijd geschorst. Betaald verlof, dus maak je geen zorgen. We wachten gewoon af tot de stank is overgewaaid.’
Rudy wist dat hij geen keus had en deed wat hem gevraagd werd.
‘Zet hier nog even een handtekening als bewijs dat je je spullen bij mij ingeleverd hebt,’ zei Witteveen, terwijl hij zijn neus dichtkneep.

Alle eieren in één keer uitblazen


Ze noemden hem de Boktor. Ze, dat waren een stuk of drieëndertig kwasten bij hem op de afdeling die Bochelakoturowski niet konden uitspreken. Zijn afdeling bestond uit een aantal zalen die weer – minder officieel – waren opgedeeld in uit nesten bestaande groepen. Er waren er op de afdeling, in zijn nest zelfs, die hem helemaal niets noemden, en ook die hem gewoon niet noemden.

Behalve door hemzelf werd zijn nest bevuild door vijf anderen. Tot die vijf behoorde Milde Van Nelle. Eigenlijk heette Milde Van Nelle helegaar geen Milde Van Nelle maar Valse Noten, doch dat vond geen ademend iets, zelfs buiten de afdeling, klinken.

Bovendien huisde in het tegenoverliggende nest een tot man* omgebouwd wijfje dat zeventien nachten aan een stuk krijste als iemand Valse Noten riep, of zelfs fluisterde. En op het hele complex van afdelingen was er haast niet een wezen op te sporen dat graag zeventien nachten aan één stuk meemaakte. Veruit de meesten noemden de opvolging van dagen op nachten en nachten op dagen wel tof. Veruit de meesten, maar Grootste Surinamer Van Allemaal niet. Nee, Grootste Surinamer Van Allemaal vond het wel lekker als het lekker donker was. Het was maar goed dat hij geen tong had, anders had zijn leven bestaan uit niets dan het schreeuwen van Valse Noten.

En kon Grootste Surinamer Van Allemaal schrijven dan had hij allang de gehele door hem gekende wereld met Valse Noten beschreven. Maar dat hij niet schrijven kon vond hij niet erg; hij kon namelijk toch niet lezen. Toch bewaarde hij alle brieven van zijn mogelijke vaders. Als hij er duizend zevenenzestig bezat, zou hij er een glijbaan van vouwen.

Het sneue was: de dag dat Danst Met Stoma’s stierf had Grootste Surinamer Van Allemaal al duizend achtenzestig brieven. Maar ja, hij kon niet tellen. Danst Met Stoma’s stierf dat jaar al voor de derde keer. Er werden die dag veel grappen in de trant van ‘drie maal drie is scheepsrecht in het kwadraat’ gemaakt die alleen Zuster Florence niet begreep.

Zuster Florence was verpleegster geworden omdat ze vroeger altijd verpleegster wilde worden. Ze had een broer die politieagent was. Al maanden zeurde hij dat je als politieagent sommige dingen niet mag pikken. En op een dag, toen er rellen in de stad waren, maakte de broer van Florence er een eind aan.

— — — —
* Onnavolgbaar was Petertje in het uitstippelen van puzzelritten. Hij had dat van z’n broer en die had het weer van een Tibetaanse monnik die onder meerdere pseudoniemen werkte. Uiteraard bezat Petertje een mascotte; bijgelovig zijn steunt gelovig zijn, en gelovig zijn schept een band of heeft anders wel met scheppen van doen. Zijn mascotte heette Bliksem.
Bliksem was een met pluche beklede reiswekker waarop ook precies vermeld stond wie op reis ging en hoelang en waarheen en met wie zoal.
Vaak vroegen mensen Petertje: “Petertje, heb jij een brandverzekering?” Dan zei Petertje: “Als ik zeker weet dat ik ergens brand krijg, ga ik er niet wonen.” Dat was echter vroeger.
Vaak sloeg Petertje zich ook met de vlakke hand op zijn voorhoofd en zei: “Ik moet geen mens zijn, ik moet een halfgod zijn, of in elk geval een half.” Dit was ook vroeger.
Tegenwoordig heeft Petertje geen kapsalon.

De alleenpoeper

De alleenpoeper poept
ja, dat is wel bekend
in z’n uppie zijn vla
zijn bolus en zijn krent

Hij is echt niet beschaamd
vindt het heus niet gênant
maar zijn abonnement
is voor louter één krant

Hij poept geïsoleerd
onze solopoeper
of hij enkel lucht schijt
of een fraaie knoeper

‘Dat is al,’ beaamt hij
‘ik wil drolgraag mijn rust
ach, het scheelt wel een hoop
dus ik doe het bewust’

Hij poept in de ochtend
en soms ook na de thee
en hij heeft wel vrienden
maar die poepen nooit mee

Ooit was duopoepen
even in de mode
dat bleek echter slechts een
buikloopperiode

De alleenpoeper doet
er goed aan zijn gevoeg
te doen in eenzaamheid
eigen vijg is genoeg!

Hij houdt van ontlasting
maar toch vraagt hij zich af
wat het strontgeheim is
poepend rechts- en linksaf

Waarom d’ene drol plakt
en andere drijven
dat heeft hij geweten
het wil niet beklijven

Stop nu maar met zeiken
dat gaat toch nergens heen
want die alleenpoeper:
hij poept gewoon alleen