Zwichten

Mijn leraar Frans zei vroeger altijd: ‘Als je vindt dat het vertalen van Madame Bovary eenvoudiger is dan het vertalen van een niet al te best boodschappenlijstje in het Koreaans, dan zegt dat meer over jou dan over Flaubert.’ Ik begrijp nog steeds niet wat die man daarmee bedoelde, maar het zegt volgens mij meer over hemzelf dan over zijn leerlingen. Sommige dingen veranderen niet in de tijd, andere te snel. Zo werd ik laatst ineens opa genoemd, toen ik met mijn dochtertje van acht jaar een ijsje ging kopen. Het had in zekere zin gekund, besefte ik achteraf. Ik ben nu achtenveertig. Als ik op mijn tiende een dochter had gekregen, en zij op haar beurt op haar dertigste weer een dochter, dan had ik nu inderdaad een kleindochter van acht gehad. (Die berekening klopt, hoor. In mijn familie krijgen vrouwen pas op hun dertigste kinderen. Eerst moeten ze namelijk carrièredingen doen, zoals werken bij de helpdesk van de rechtsbijstand, want wat moet je anders met je studie fiscale andragogie?)
En ik stam nog volop uit de periode van voor het restructuralisme; ik heb nog mogen genieten van een tamelijk postmoderne jeugd zonder drie maal daags een melkwegstelsel vol regels.
In mijn tijd kon je bij je bezoek aan het Stedelijk Museum even lekker rustig zoenen met je vriendin van dat moment ergens in het omgevingssculptuur The Beanery van Edward Kienholz. Tegenwoordig – na de grote restauratie van 2012 – staat er zelfs beveiliging voor het installatiekunstwerk en mag je er maar één voor één in, zonder sigaret zelfs, laat staan een brandende fakkel.
Zwartrijdend met de trein wilde ik er vorige week in gezelschap van mijn hondje, een zich geheel belangeloos voor continue verbetering van eetprocessen inzettende kraški ovčar (karstherder), gaan kijken, en blijkbaar mag zijn soort sowieso bij het museum niet meer naar binnen! Maar ach, opgestaan is plaats vergaan, daar moet je je soms bij neerleggen.
En ja, als dingen nog maar half zijn, hoef je ze helemaal niet meer mee te maken, denk ik dan. Alleen de melodieën van Gérard Jouannest zijn gebleven, en of je vindt dat Scott Walker die mooier bezingt dan Jacques Brel, dat mag je nog net zelf weten tegenwoordig, al heb ik van sommige Bremer stadsmuzikanten gehoord dat het eigenlijk ook geen hond uitmaakt.

Televisite

Van alle politiefilms die Julie Andrews gemaakt heeft, is Mary Poppins wellicht de meest overtuigende; het verhaal rammelt evenwel van alle kanten, behalve daar waar dat juist zou moeten. Men zou kunnen zeggen, tussen neus en lippen door bij de bushalte of op een middelbareschoolreünie, dat Julie dit genre gewoon niet echt in de vingers heeft. Haar meest recente film, Exaggerated Vengance, maakt wat dit betreft haar hele carrière echter dubbel en dwars goed. In deze blockbuster speelt ze een jonge politieagente die infiltreert in een grote criminele organisatie in de buitenwijken van Glastonbury. Maar schijn bedriegt. Het misdadigersnetwerk is eigenlijk een overheidsinstantie die onderzoek doet naar dubieus gebruik van statistische gegevens, en de jonge politieagente blijkt een vijftigjarige stratenmaker die per ongeluk een politiebureau was binnengewandeld. Intrige volgt op intrige, en ongeveer het enige dat constant blijft in de film is de politiehond, die gedurende het verhaal steeds slapend op de gang van het bureau gefilmd wordt en belachelijk veel weg heeft mijn hondje, een zonder uitzondering inches en centimeters met elkaar verwarrende kromfohrländer.
Een standaardpolitiefilm volgt voorspelbare en herkenbare ritmes, ongeveer zoals een ongeborene wordt gerustgesteld met de hartkloppingen van diens moeder, maar Exaggerated Vengance kent een ronduit tegendraadse accentenopbouw vergelijkbaar met de voorslagbreaks, de tempoverdubbelingen en ander baanbrekend trommelgeluid waar drummer Stewart Copeland (o.a. van Engelse rockband The Police) bekend om is.
Zo’n achttien minuten na de titelsong kijkt Julie over de camera heen en zegt ze: ‘In het echt valt er tegen de meeste risico’s uitsluitend achteraf iets te doen. Het is gewoonweg onmogelijk om kranten te stoppen in de scheuren van ruiten nog voordat die scheuren er zijn.’ En dan begint ze met schieten. En niet zomaar! Maar liefst tweeëndertig minuten aan een stuk zie je Julie Andrews met haar belagers in een vuurgevecht. Nu al heeft deze film daarom een cultstatus, zoals dat bij het Steve McQueen-vehikel Bullit het geval is betreffende auto-achtervolgingen.
Aan het eind van de rolprent worden de slechteriken (een bende kindermeisjes) opgepakt, maar wellicht verklap ik nu al te veel.

M.C. Escher

Toen ik vorige week in het Eschermuseum in Aleppo was, heb ik toch weer een en ander over de goede man geleerd. “Elke lijn die ik op papier zet, is als een algebraïsch gevecht dat ogenblikkelijk het verband aanduidt tussen een oorzaak en een gesymboliseerd gevolg” is een van de laatste aantekeningen uit zijn meest recent vervalste dagboeken. Dat het leven van de beroemde graficus zo’n grote overlap had met een schijnwereld, wist ik helemaal niet.
Door Escher ben ik gaan tekenen. Ik maakte op de lagere school namelijk een grap over hem, en toen moest ik voor straf met een potlood en een stuk papier de gang op. Na veel oefenen kwam ik erachter met welk deel van het potlood je het witte vel kunt bekrassen, en inmiddels durf ik mij, als ik buiten gehoorsafstand van anderen ben, een volleerd tekenaar te noemen. Graag imiteer ik Eschers stijl van onmogelijke constructies. Bij mij thuis aan het plafond hangt een alleraardigst voorbeeld hiervan. Bekijk je dit werk van veraf, dan herken je meteen mijn hondje, een aan Homerische vergelijkingen verslaafde Australische veedrijvershond. Maar kom je dichterbij, dan zie je links op de afbeelding een kruising tussen een gladharige en een draadharige foxterriër, die langzaam overloopt in een ongekamde riesenschnauzer, en verderop rechts van de prent, na nog wat morfologisch wonderwerk, denk je zelfs ineens: hé, wacht even, dat is zo’n Vlaams beest, een schipperke!
Dit is misschien allemaal wat abstract en lastig om een voorstelling van te maken, maar gelukkig voor u, lezer, kunt u met wat knip- en plakwerk en een handomdraai het Eschergevoel gewoon zelf even binnenhalen. Hiervoor gaat u als volgt te werk: knip van de lange kant van het papier waarop dit schrijven staat een strook met een breedte van niet meer dan tien procent van de lengte. Leg de strook neer, houd een uiteinde vast, en draai het andere uiteinde een slag – de bovenkant ervan komt dus onder te liggen. Maak nu een schakel van het papier en maak het vast met plakband (of ander lijmmateriaal dat u binnen handbereik heeft). U heeft nu een zogenaamde ring van Möbius gecreëerd, een ring zonder binnen- of buitenkant.
Toch, een gewone ring is eigenlijk al fabelachtig en splendide genoeg: soms een cirkel, soms een ovaal, soms een lijn. Het echte leven is niet te tekenen.

Inversie

Ik vind Sylvia Plath maar niks. (En dan bedoel ik de op 11 februari 1963 in Londen nogal gepland gestorven Amerikaanse schrijfster, en niet de vorige week nog met een onvoldoende voor haar wiskundeproefwerk beloonde, beugelloze accountantsdochter uit Wenen.) Begrijp me niet verkeerd, ik kan Sylvia’s werk eindeloos beter waarderen dan bijvoorbeeld de hysterisch feministische boeken van Charlotte Roche, maar ik zou in ieder geval niet opstaan uit de dood om het geheel eens rustig helemaal door te nemen. Telkens als er iemand met mij over de poëzie van Sylvia Plath gaat babbelen, moet ik geduldig tot tien nummeren en daarna rustig aftellen.
Ook altijd als ik met mijn hondje, een op de grondslag van de in de boeken van Rien Poortvliet geopenbaarde ordening levende Rhodesische pronkrug, ga wandelen en over Sylvia Plath begin, zwijgt hij altijd in alle talen. Hij heeft dus hetzelfde probleem met de dichteres als ik.
Misschien komt het omdat de verlichting in mijn wc te wensen overlaat, waardoor ik kostbare tijd om extra poëzie te kunnen lezen verlies, maar wellicht komt het gewoon omdat ik nooit een dochter ben geweest.
Mijn grote hoop is dat mijn dochters hoe dan ook niet onder de indruk raken van Sylvia Plath. Om dat te bewerkstelligen voed ik ze op met het idee dat er sowieso geen lyriek in de wereld bestaat; je kunt tegenwoordig niet voorzichtig genoeg zijn. Ik probeer in onze dagelijkse omgang zelfs rijm ten zeerste te vermijden. Maar er zijn daarnaast nog meer fenomenen die poëzie poëzie maakt: dingen als alliteratie, assonatie, metrum, regellengte en strofe-indeling kunnen allemaal gebruikt worden. En dan hebben we het alleen nog maar over vorm.
Inhoud draagt met een bepaalde zekerheid ook bij aan de dichtkunst, al is het werk van Sylvia Plath daar niet in alle opzichten een goed voorbeeld van. Dat ze wanneer ze ook maar de kans krijgt zo dweept met het sterven en het gestorven zijn werkt juist averechts in dezen. Statistici hebben namelijk aangetoond dat Sylvia na haar dood stukken minder productief was als dichteres dan ervoor. Sterker nog: na 11 februari 1963 heeft Sylvia geen enkel dichtstuk meer aan de wereld afgeleverd. Zelfs niet: “Want dichten is liggend leren te staan. Met als achtergrond de geur van methaan.”

Imiteren

Volgens mijn mondhygiëniste poets ik te hard. Mijn borstel moet ik voortaan slechts met twee vingers vasthouden; kracht zetten hoeft namelijk niet. Op eenzelfde manier trainde Sylvester Stallone voor de opnames van de filmcyclus Rocky, weet ik. Vooral de periode voorafgaand aan Rocky II is hier kenmerkend voor. Sylvester had net een flinke woordenwisseling gehad met zijn kornuit Arnold Schwarzenegger over zijn kledingstijl en hij ondervond hier erg veel leed van. ’s Nachts huilde hij zichzelf in slaap terwijl hij met kaarsvet poëzie schreef op een van zijn partners, maar overdag trainde hij, heel zachtjes. Kracht zetten hoefde namelijk niet, zei zijn maat Hulk Hogan.
Om een uur of half tien stond hij elke dag op, en hij ging dan meteen twintig minuten lang in gedachten aquajoggen onder de douche. Daarna was het tijd voor een welverdiende pauze: tot het middaguur lekker theeleuten en roddelen met zijn goede gabber Lou Ferrigno.
Na de lunch (een glas water) stond gewichtheffen op het homeopathische trainingsschema. Elke dag probeerde hij iets minder te tillen, en er gaan verhalen dat hij op een dag zelfs in staat was om helemaal niets op te hijsen. Daarop volgde naar believen terecht uitrusten. En direct na het avondeten rende hij dan nog even een stukje naar de wc om zijn vinger in zijn keel te stoppen.
Prachtig wat die method actors allemaal over hebben voor de kunsten! Geweldig hoe ze zich zo in kunnen leven in een personage. Mijn hondje, een zowel door kamillethee als door graanjenever onbewogen bordeauxdog, is daar stukken luier in. Als hij er vrolijk uitziet is hij vrolijk, en als hij er boos uitziet is hij boos, et cetera. Met toneelspelen heeft dat niets te maken. Een cultuurbarbaar is het.
Ik kan ook voor geen meter acteren, maar ik had het graag willen kunnen. Ik weet zelfs niet eens welke emoticon (of smiley) ik moet gebruiken als ik nukkig ben, en welke als ik capricieus ben, en welke als ik grillig ben of nurks of wispelturig of eigenzinnig of wrevelig of ongestadig. Nee, nuances in dezen zijn aan mij niet besteed.
De tandarts van Stallone heeft trouwens wel een makkelijke patiënt aan hem, denk ik vaak. Hij ziet aan Sylvesters getrainde gelaatsuitdrukking uiteraard al direct hoe het gesteld is met de gezondheid van de tanden daaronder, neem ik aan.

Zinnigheid

Even stilstaan en puur alleen ruiken aan de rozen is er niet meer bij; registratie an sich, van wat dan ook, is zaligmakend geworden, en ik verdenk de lui van mijn eigen generatie ervan dat ze die drommelse vragenlijsten bedacht hebben. Niet allemaal samen, natuurlijk, en al helemaal niet die briljante geneeskundestudenten die al in hun eerste jaar amputatie onder de knie hadden. Maar je wordt tegenwoordig murw getrapt met sneue enquêtes, terwijl zo’n rondvraagje juist de meest infantiele manier is om aan informatie te komen.
Mijn hondje, een het verschil tussen elitarisme en egalitarisme niet eens kennende dobermann, is nog nooit wat gevraagd, zijn soortgenoten evenmin. En toch weten we bijvoorbeeld dat ze niet graag lood eten. Ra, ra, hoe kan dat? Het antwoord doet bij hen die meer ophebben met de purist David Hume dan met de prutser Ivan Pavlov wellicht een belletje rinkelen: er bestaat ook nog zoiets als falsificatie! Meten is weten, maar je moet wel weten wat je aan het meten bent.
Mensen tonen zichzelf niet middels een vragenlijst. Mocht je dat toch denken dan ben je waarschijnlijk ook van mening dat mensen zichzelf het meest oprecht laten zien in een selfie. De paradox van de geobserveerde is hier in het spel; mensen dansen anders voor de spiegel als ze alleen zijn.
Als ik al een vragenlijst invul, dan zorg ik altijd voor minstens één goede leugen. Je moet bijvoorbeeld niet aangeven dat je 500 jaar oud bent; dat haalt het filter niet. Maar als je, net als ik, gewoon iemand bedenkt die de enquête had kunnen invullen, en je geeft diegene een werkelijk extreme eigenschap, dan heb je eigenlijk al gezorgd dat de meetresultaten niet eens meer iets zeggen over het kleine steekproefuniversum. Niet alleen heb je je eigen gegevens onttrokken, maar je hebt ook een fantoom toegevoegd.
Enigszins hebben onderzoekers wel al wat gevonden op dat probleem: ze passen de gegevens gewoon aan. Van ouderen is bijvoorbeeld bekend dat ze over het algemeen wat milder zijn dan sociaal gewenst is. Hun resultaten worden derhalve met een verschoning achteraf wat feller gemaakt. Het gebeurt: eerst protocolleren, daarna corrigeren.
En zo zie je maar weer dat je nou eenmaal niet klakkeloos van alles moet aannemen. Aan Google heb je bijvoorbeeld ook niet altijd iets, want laatst zocht ik op ‘vacuüm’ en toen vond ik niks.

Inrichting

En ik hoorde ook over de nieuwe lichting triffids – eigenwijzer dan ooit. Ze willen hun benaming voortaan met een t in plaats van een d schrijven. Dit om zich af te zetten tegen de vorige generatie van hun soort, maar ook omdat de d een veel te zachte letter is, volgens hen. Wat dat gaat betekenen voor de jaarlijkse triffiddagen (of triffitdagen dus), wanneer de hele stad altijd wordt afgezet voor alle festiviteiten, valt nog te bezien.
Volgens de hoofdtriffit bestaat de huidige groep in ieder geval uit de beste triffids aller tijden (en dat terwijl ze gek genoeg juist slechte bedoelingen hebben).
Voor we het begrip ‘aller tijden’ beschouwen is het wellicht zaak even uit te leggen wat een triffid is, voor wie dat nog niet weet. Het gaat hier om een plantensoort, vreselijk giftig, lekker vruchtbaar, verregaand marsvaardig, en niet altijd even vriendelijk.
(Ik denk overigens dat ik er nooit veel last van zal hebben. Als ik vroeger bezoek had dat wat mij betreft weg mocht, dan liep ik naar mijn muziekapparaat en zette ik Lou Reeds Metal Machine Music op. Mensen begrepen die extrapolatie van een hint altijd prima, en bij planten moet dat dus ook wel lukken.)
Maar goed, dat ‘aller tijden’ zit mij meer dwars. Mijn hondje, een makkelijk vijf minuten zonder water kunnende kuvasz, vindt bijvoorbeeld dat ik de beste kipschotel aller tijden maak. En mijn omeletten vindt hij sowieso het beste voedsel aller tijden. Maar mijn kip at hij eerder dan mijn ei, dus daarom hij is nogal in de war.
Als iets het beste aller tijden is, dan houdt in feite in dat er nooit iets beters aan voorafging en dat er ook nooit iets beters na zal komen. Het is bovenal nogal ontmoedigend voor volgende generaties om iets überhaupt zo te benoemen. Beter is daarom beter te spreken over ‘het beste tot nog toe’, wat bovendien eerlijker is. Dat doet me overigens denken aan de grap over dat Duitse adoptiekind, dat pas op zijn dertiende levensjaar gaat praten; tot die tijd was de knaap over alles tevreden en had hij dus geen reden tot klagen.
Een nare eigenschap van die triffids is dat ze de wereld willen veroveren en dus zowel alle vegetariërs als alle niet-vegetariërs uit de weg willen ruimen. De beste strategische reactie van de mensheid hierop is om de meest vrijgezelle mannen aller tijden eropaf te sturen. Die laten immers altijd alle planten doodgaan.

— — —
welkomthuispagina.nl

Westers denken

Mijn hondje, een zich niets van grote modeontwerpers (van minimaal twee meter) aantrekkende kelpie, vindt het niet fijn als vreemden hem aaien. Toch moet hij het zich keer op keer laten welgevallen. Het is immers een soort ongeschreven wet dat het strelen van een willekeurige man of vrouw ongepast is, maar het aaien van een hond die toevallig langsloopt toegestaan is. Dieren die in het bos leven mogen ook aangehaald worden. Maar die zijn doorgaans te snel, dus wat aaien betreft, is in de regel hier alleen aangeschoten wild aangeschoten wild (en dan gek genoeg zelfs alleen die beesten die lichtgeraakt zijn).
Het is opmerkelijk dat er blijkbaar een macht buiten het slachtoffer is die (tevens) bepaalt wanneer en in hoeverre de benadeelde in feite iets is aangedaan. Men kan bijvoorbeeld alleen maar beledigd worden door termen die min of meer algemeen geaccepteerd zijn als beledigingen. Geen enkele rechter zal het zomaar toestaan dat een woord als ‘jazzliefhebber’ als schofferend mag worden ervaren. Maar het is uiteraard ook nooit te bewijzen dat de door dat woord getroffene er niet danig door gekwetst kan zijn; wellicht dat deze vroeger gebeten is door een jazzliefhebber, of geaaid. Trauma’s kunnen immers in een hoekje van een heel erg kleine helikopter zitten.
Lastig, die afspraken, dat lijstjesdenken. Lastig dat alles nog steeds ingedeeld is alsof de geschiedenis er altijd op gericht is geweest dat er uiteindelijk één bepaalde orde zou ontstaan. Maar wat we dagelijks meemaken is juist een richtingloze, doelloze zee van mogelijke normen en waarden. En alleen tot op zekere hoogte kunnen we net doen alsof er een soort heersende structuur is, maar dat wil allicht niet zeggen dat er daarnaast niets anders zou bestaan.
Over dit soort dingen lees ik nooit in een van de periodieken waar ik op geabonneerd ben. Maar in Strooizout Magazine las ik wel over de nieuwste trends in gladheid (en hoe daar soepel mee om te gaan), en Stained Glass Weekly bracht een leesbaar stuk over de overburen van de familie Asperslagh, dus dat is op zich wel interessant allemaal; die bladen heb ik gelukkig niet voor niets. Opgerold kun je er ook altijd nog een vlieg mee doodslaan – ervan uitgaande dat dat beest dat niet erg vindt, uiteraard.

— — —
welkomthuispagina.nl

Trends

Iedereen weet dat mijn hond, een bij twee-voor-de-prijs-van-één-aanbiedingen nooit beide pakken neerzettende porcelaine, een gezellig beest is. Smaken verschillen wellicht (per persoon, per situatie en in de loop van de tijd), maar hij is in ieder geval een stuk gezelliger dan Mao Zedong was, toen die, na de groots opgezette informatieverstrekking over de mussen in zijn land, langs onder andere bibliotheken en universiteiten trok om daar een cursus fysieke propaganda te doceren. Aan de andere kant misschien ook weer niet zo gezellig als een groep tijdens Kerstmis aangeschoten tantes die met z’n allen de gedeelde eerste plaats hebben behaald in de ouderwets gezellige, door oergezellige verstrooiingspresentator Ron Brandsteder gepresenteerde spelshow ‘Wie is de gezelligste Nederlander?’, maar toch zeker zo gezellig als een minstens acht keer voor zijn cynismetentamen gezakte pastoor die feilloos zowel gevraagd als ongevraagd Max Tailleur kan citeren.
Natuurlijk kent mijn hond ook zijn mindere dagen; dan is hij misschien slechts zo gezellig als een afgeprijsd, maar goedbedoeld kaasplateautje op een bijeenkomst voor anonieme lactose-intoleranten en hun veganistische buurtgenoten. Maar hij zal wel altijd gezelliger zijn dan de oeverloos technieken, tactieken en strategieën van het wielrennen besprekende lui die alleen hun polsen laten tatoeëren omdat ze geen zin hebben om hun mouwen op te stropen.
Dat het woord ‘gezellig’ onvertaalbaar zou zijn vind ik trouwens nogal gezwatel. Sowieso is het tamelijk arrogant om te denken dat alleen Nederlanders die bepaalde emotie kunnen scheppen die bij ‘gezelligheid’ hoort. Of ja, misschien ontstaat er bij niet-Nederlanders weleens dat gezellige gevoel, maar als het dan eenmaal zo ver is, dan kijken ze elkaar ontredderd aan, omdat ze in de verste verte niet weten hoe ze hun toestand zouden moeten omschrijven. Quatsch! Je kunt hooguit zeggen dat het een subjectief begrip is. Dezelfde situatie kan door een aanwezige gezellig gevonden worden en door een andere niet. Maar dat wil niet zeggen dat die (on)gezelligheid niet omschreven kan worden. Er zijn misschien meerdere betekenissen, zou je kunnen zeggen. Maar bij een woord als ‘kater’ jank je ook niet dat het niet te vertalen is in één woord van een andere taal.
Honden kennen dit probleem overigens niet.

— — —
welkomthuispagina.nl

Checklistig

Het kan in minder dan een half procent van alle gevallen kwaad de statistiekkennis even op te vijzelen. Maar al te vaak wordt er door de onophoudelijke klappen van het calvinisme immers een gemiddelde reactie van ons verlangd. Trekkingen met teruglegging mogen aldus volgens mij wel een reprise krijgen. (Ik heb het dan over de kansen op, zeg, een rode knikker of een ruiten drie, waarna het bewuste item weer terug wordt gestopt in resp. de vaas of het dek.) En het makkelijkst gaat dat altijd met viervoeters ter illustratie. Neem nu mijn verzameling honden – die bestaat uit een van loon- en vermogensbelasting vrijgestelde saarlooswolfhond. Dagelijks kies ik er uit dat cluster een uit om mee te gaan wandelen. Na die rondgang moet de hond dan weer terug de groep in, omdat anders sowieso een lege verzameling zou ontstaan – en bij de formule van Laplace is delen door nul uiteraard geen optie. De kans (oftewel de mate van geloof in de waarheid van de betreffende bewering) dat ik de volgende dag met dezelfde hond ga wandelen is 100%. En de dag erna weer. Et cetera.
Ik weet het, het lijkt net magie.
Maar laten we, nu het voorafgaande helemaal helder is, ook het gepuzzel met de kansen zonder teruglegging eens tevoorschijn toveren. Een jaar heeft, zoals bekend, meestal driehonderdvijfenzestig dagen. Op 1 januari is de kans dat het de dag erna 2 januari is precies 1 gedeeld door 364. Er zijn immers nog maar driehonderdvierenzestig dagen in de kalender over, want 1 januari is al geweest en die dag kunnen we niet meer terugleggen. De kans dat de dag na 1 januari een willekeurige van alle resterende dagen van het jaar is, is uiteraard 1 (100%). Want het mogen 364 dagen van de 364 dagen zijn. Maar de kans op een specifieke datum is dus 0,27% (1/364).En dat kan 2 januari zijn of 17 augustus of 8 november, noem maar op, zolang het maar vooraf gekozen is. Dat 2 januari op 1 januari volgt komt dus statistisch gezien weinig voor. Maar het wordt al helemaal dol als we de precieze opvolging van 1 tot en met 7 januari bekijken. Die kans is 1/(364*363*362*361*360*359) = 4.4810446e-16. Dus de kans dat de meneer van de bank je een goed advies geeft, is zelfs groter!
Kun je nagaan hoe bijzonder ons universum is; onverschilligheid komt daarom relatief en absoluut te vaak voor.

— — —
welkomthuispagina.nl