Johannes Aarssens

Schaatslegende Johannes Aarssens (1888-1963) werd geboren als jongste in een eenvoudig, katholiek gezin in Den Bosch – met acht oudere zussen. Aarssens’ vader was schoenmaker, maar vanwege wat frauduleuze praktijken die hij er tevens op nahield, was het jonge gezin gedwongen ieder jaar wel te verhuizen. Via verschillende plaatsen in Zuid-Nederland kwam het huishouden in 1895 in Waalre terecht, wat uiteindelijk ook hun vaste stek werd. In Waalre ging de moeder van Aarssens als dienstbode bij een gegoede familie werken. Mede hierdoor kon het gezin Aarssens wat rustiger leven en zich ontplooien.
Al van heel jongs af aan was Aarssens gefascineerd door de schaatssport. Tamelijk bijzonder, omdat dat dat in zijn omgeving door niemand gedaan werd. Hoe hij aan zijn eerste schaatsen kwam, is ook altijd als een raadsel gezien. Zelf zei Aarssens, in een interview uit 1961, dat hij deze had gekregen van een van de medewerkers van een rondtrekkend circus, waar hij een korte tijd als achtjarige wat hand-en-spandiensten had verricht.
Omdat er geen echte clubs in de buurt waren om zich bij aan te sluiten en ook geen oefening daardoor in snelheid of op de kortebaan, ontwikkelde Aarssens zich tot langeafstandsschaatsster. Als het goed gevroren had, deed hij niets liever dan het maken van lange tochten. Hij schaatste dan waar het maar kon, en terug. Nieuws over schaatsperikelen in andere gebieden in Nederland en Vlaanderen hield hij nauwgezet bij, zo goed als het kon. En zo kreeg hij in 1908 lucht van een grote tocht – die we nu de Elfstedentocht noemen – die georganiseerd zou worden in Friesland.
Het duurde hem twee dagen om met het openbaar vervoer en de goedheid van allerlei weggebruikers in Leeuwarden te geraken. Toen hij aankwam (op 1 januari 1909) bleek echter dat de tocht vervroegd was en dat hij zich niet meer in kon schrijven. Hij reed onofficieel mee, maar reed de tocht niet uit. Zijn hartstocht was sowieso geboren. Hij beloofde zichzelf hier voortaan elke Elfstedentocht mee te schaatsen.
Het thuisfront was minder enthousiast. Toen Aarssens op 5 januari 1909 weer in Waalre kwam, had zijn vader al de toevoeging “& Zn” van het uithangbord van de schoenmakerij weggeschilderd. Aarssens vond alles best, als hij maar kon schaatsen. Hij ging werken als hovenier en richtte daarnaast de Eerste Waalrese Schaatsclub op. Bij voldoende ijs werd er geschaatst, en anders ging men fietsen. Als zijn vader weg was liet zijn moeder hem stiekem binnen in de schoenmakerswerkplaats, zodat hij aan zijn schaatsschoeisel kon werken. En altijd maar keek hij uit naar de volgende Elfstedentocht. Die van 1912 en 1917 reed hij met gemak uit. Bij de tocht van 1929 was het vreselijk koud en verloor hij ook nog eens zijn handschoenen, waardoor twee van zijn vingertoppen bevroren. Hier zou hij de rest van zijn leven last van blijven houden.
1933 werd zijn laatste tocht. Hij schaatste een tijdje met de kopploeg mee, maar zijn lichaam begon hem parten te spelen. Inmiddels was er heel wat media-aandacht voor de Elfstedentocht, maar Aarssens leverde dat toch niets op. Een van de weinige Nederlanders en de enige Brabander die de eerste vijf tochten der tochten schaatste werd nooit geëerd in zijn eigen woonplaats. In 1963 werd de Elfstedentocht (de 12e) voor de eerste keer op tv uitgezonden. Aarssens kon deze niet zien omdat er die dag toevallig een storing van het signaal was in Waalre. Niet lang daarna stierf hij.