Geheel in de lijn van de aloude traditie in ons dorp om landelijke feestdagen te vieren werd er onlangs in ons dorp een landelijke feestdag gevierd. En dat betekent logischerwijs een gezellige braderie, met leuke spelletjes en muziek die je thuis nooit opzet, maar ook met dingen die menens zijn, zoals workshops voor de monitoring van cursussen over de training van coaches.
Uiteraard deed ik dit jaar weer mee met het hoogtepunt van onze lokale folklore: de taartenwedstrijd. Vorig jaar werd ik een-na-laatste; de vorm was perfect, maar het ging toen om de inhoud. Helaas won mijn taart (met als geheime ingrediënt het recept zelf, op een 80 grams A4’tje, tekst in 12 pt Garamond) deze keer wederom niet. De inhoud was voortreffelijk, maar de vorm leidde blijkbaar te veel af. En dus leek het me wel nuttig om ergens na afloop even met de voorzitter van de jury te gaan babbelen. De derde ronde van het paardenkietelen was toen net begonnen.
Keer op keer wist de voorzitter – in zijn niet-sociale leven een accountant – als reactie de aandacht te richten op een gegeven dat nog niet eens oppervlakkige relevantie had met mijn deel van de dialoog. Nu is het, en dat weet iedereen, min of meer vanzelfsprekend dat financiële dienstverleners er alles aan doen om tijd te rekken en zo meer factuurtjes te kunnen sturen, maar deze pief overtrof met zijn ontwijkende taalgebruik zijn branchegenoten toch minstens ad infinitum.
Toen ik hem bijvoorbeeld vroeg, om het gesprek wat te sturen, of hij er lang over gedaan had om te leren jureren, zei hij: ‘Ach, de opwarming van de aarde vind ik veel interessanter. Daar heeft immers iedereen iets aan.’ En toen ik de vraag stelde of hij de winnaar van de wedstrijd toevallig persoonlijk kende, kwam hij met: ‘Ik ken wel iemand met een zeer goede smaak. En dat is de drager van dat kekke jasje dat jij aanhebt!’ En dat waren zijn twee meest met onze conversatie samenhangende uitingen! Kijk, als in ieder geval één van zijn reacties iets van een zinvol raakvlak had met wat ik aan het gesprek bijdroeg, dan had ik de communicatie nog wel met wat woorden aan de gang willen houden, maar uit pure moedeloosheid koos ik op een gegeven moment voor stilte. En ik dacht daarbij vanzelfsprekend aan die goeie, ouwe neosocioloog R.S. Schulte.
Van Schulte heb ik waarschijnlijk echt alles wel gelezen. Maar zijn theorieën zijn dan ook van de puikste schoonheid. Overwegend vulde hij zijn tijd met studie en onderzoek naar non-communicatie, naar zwijgzaamheid. Het beroemde principe van Schulte, dat hem indertijd zelfs regelmatig interviews opleverde, is eigenlijk meer een tot denken zettend aforisme: zwijgen is onmogelijk wanneer men nooit de keuze heeft gehad om anderen te overschreeuwen.
Stilte, het niet spreken, neemt een bijzondere plaats in in de communicatie. Over het algemeen wordt geaccepteerd dat wat niet uitgesproken wordt ook niet bestaat. Hoe kan men namelijk weten dat het bestaat? Dat er bijvoorbeeld geen woorden gevonden worden om een bepaalde onvrede te verwoorden, kan de potentiële ontvanger van de niet verzonden boodschap allerminst verweten worden. Maar volgens Schulte wordt zwijgen in de regel verkeerd geïnterpreteerd, juist omdat we het eigenlijk alleen kunnen vatten op het moment dat het wordt verbroken – altijd een vertekend beeld opleverend.