Sinds het gerucht rondgaat dat er in onze gemeente een bende aan de gang is die op nietsontziende wijze nepnieuws verspreidt, is het onrustig te noemen op de verschillende ontmoetingsplekken van ons dorp, en onlangs kreeg ik zelfs van de plaatselijke belastingparadijsdeskundige – waarschijnlijk gevoed vanuit de observatie dat de recente verwikkelingen mij niet noemenswaardig schijnen te deren – de vraag: ‘Ben je nog naïef genoeg om de media te geloven, of geef je gewoon niets om de waarheid?’
Ik vind dat niet alleen een impertinente vraag, maar ook een slechte – zo geformuleerd dat het oneens zijn van mij met één van de twee samengevoegde frasen onbedoeld zou suggereren dat ik het wel eens ben met de andere. Wat vooral vervelend is aan zo’n constructie is dat de vrager ervan uitgaat dat hij bepaalde informatie over jou heeft of kan voorspellen – en de gedaante van de vraag probeert degene aan wie die vraag gericht is ertoe te zetten deze te beantwoorden op een manier die die veronderstelling nog bevestigt ook. Er wordt hier een woordschikking gebruikt om iemand te verleiden iets te impliceren wat hij niet bedoelt. Maar daar zijn vragen niet voor bestemd, vind ik. Een vraag moet – voor huis-, tuin- en keukengebruik – een vriendelijk verzoek zijn, onbevangen in plaats van beladen.
En begrijp me niet verkeerd, ik ben absoluut een voorstander van vormen van ambiguïteit die kunnen wijzen op interpretatieve mogelijkheden binnen een tekst, maar niet als een dergelijk probeersel komt van iemand die zijn beroep heeft gemaakt van iets als het geven van adviezen over cursussen betreffende de coaching tijdens monitoring.
Nee, met dit soort veronderstellingen in de taal maakte de socioloog (en econoom) Holzmüller korte metten, althans via zijn academische werk. Holzmüller was een theoreticus (en een utopist, krachtens het geroddel van zijn collega’s) die meende dat de beste gesprekken die zijn waar alle deelnemers ‘blind’ ingaan. De ultieme conversatie is er, volgens Holzmüller, een waarin de gesprekspartners elk een eerlijk en onpartijdig perspectief aannemen bij het creëren van en instemmen met het verloop van die samenspraak. De deelnemers van de communicatie verkeren in de ideale toestand hier niet alleen volledig onwetend over de ander(en), maar in feite ook over zichzelf, en zij zouden, als we Holzmüller mogen geloven, daarbij stuk voor stuk willen streven naar die principes die recht doen aan een evenredigheid van aandacht en respect voor alle gegadigden van het discours.
Voor Holzmüller is het kennen van het eigenbelang de grootste bedreiging voor een oprechte communicatie. Het lemma van Holzmüller beschrijft hoe een optimale communicatie vorm krijgt als de deelnemers ervan niet bevooroordeeld zijn door de kennis over de onderlinge (o.a. maatschappelijke, intellectuele) verhoudingen en hoe ze daarmee dus hun eigen specifieke belangen kunnen dienen: ten eerste zal iedere gesprekspartner een gelijkgerechtigd aandeel toebedeeld krijgen in spreektijd en belangstelling; ten tweede kunnen ongelijkheden in deze verdeling spontaan worden toegestaan indien zij informatieve groei opleveren waarvan de voordelen zelfs de minst communicatief vaardige deelnemers van het gesprek ten goede komen.