Hölscher-stelling

Niemand zal het ontgaan zijn dat onlangs de door de financiële branche in het leven geroepen, jaarlijkse aanmoedigingsprijs, bedoeld voor die personen of groepen in de samenleving die voor de bancaire wereld de meeste maatschappelijke goodwill kunnen genereren, weer uitgereikt is. Doorgaans gaat deze bokaal naar bedrijven of mensen die zich bezighouden met dingen als het coachen van verzorgers van cursussen over de training van adviseurs, maar dit jaar was onze eigen juttersvereniging de zielsgelukkige winnaar. Nu heeft die speurclub al sinds de oprichting geen noemenswaardig jutresultaat geboekt, en in juryrapport stond dan ook: ‘Een slechte juttersvereniging is beter dan een goede juttersvereniging, want slecht jutten is beter dan niets, en niets is beter dan een goede juttersvereniging.’
Duidelijk was dat de juryvoorzitter, een bankmanager pur sang en van het zuiverste water, de grap in het door een ingehuurde tekstschrijver geschreven rapport niet begreep, want bij het voorlezen knikte hij instemmend en wijs. Je verwacht hier toch dat eigenlijk iedereen wel bij het afspelen van de argumentatie een ongemakkelijk gevoel krijgt, omdat de vooronderstellingen allemaal waar lijken, maar de conclusie ronduit onjuist is. Op z’n minst moet er een zenuwachtig glimlachje worden gegenereerd, omdat gedetecteerd is dat er iets drastisch mis is met de voorbijgekomen reeks stellingen, maar dat het in eerste instantie niet intuïtief duidelijk is wat dat dan is.
Eenmaal uitgelachen is er met een zekere rust best goed de vinger te leggen op waar het doorgeven van de betreffende argumentatie spaak loopt: de dubbele betekenis van ‘niets’ zorgt hier voor een vreemd scharnier in de logica. De zinsnede ‘niets is beter dan x’ betekent hier natuurlijk niet dat de totale afwezigheid van alles beter is dan x, maar wel dat er geen dingen zijn die x kunnen overtreffen.
Bij het uitreiken van de trofee sprak de bankmanager, die tevens penningmeester van de juttersvereniging is en vanwege de afwezigheid van de voorzitter van de juttersvereniging de prijs in ontvangst nam, de woorden: ‘Ja, bedankt. Goh, ik weet niet wat ik moet zeggen.’ Ik was er helaas bij en moest grinniken. Onwetendheid over andermans woorden is altijd nog te verkiezen boven onwetendheid over de eigen woorden, dacht ik toen. Maar ik vond het ook een prachtig voorbeeld om de Hölscher-stelling wat mee toe te kunnen lichten.
De socio-fonoloog Hölscher schreef een opmerkelijke set holistische articulatiewetten, waarvan de meest toegankelijke en daardoor leidende is: voor sommige mensen is de articulatie het begin van de communicatie – voor anderen is de articulatie het einde van de attentie.
Die laatste groep gaat, zeg maar, uit van een vrees dat met het uitspreken van iets er weliswaar aandacht voor datgene gevraagd wordt, maar dat deze zo goed als meteen weer los van de persoon komt en bij de groep gaat horen; het gezegde is immers aan de wereld ‘vrijgegeven’. En personen uit die eerste groep gloriëren juist door het niet ter discussie stellen van de eigen positie – zij verkeren soms zelfs in een denksfeer waarin het onmogelijk is dat de waarde van hen als subject geen verband zou houden met de maatschappelijke context. (Over een middelste stand van dit mechanisme hoor je Hölscher niet.)