Een drietal krachtdadige ondernemers uit ons dorp heeft de ontsprongen dip in de markt van bedrijven die advies verstrekken betreffende het geven van cursussen over de coaching bij trainingen handig weten te ontvluchten door een nieuw verdienmodel te vinden in het afvoeren (en omsmelten) van standbeelden in onze gemeente van oud-burgemeesters en andere bestuurders die in het verleden uitspraken hebben gedaan en acties hebben ondernomen zonder ook maar enige rekening te houden met het politieke klimaat van hun toekomst.
Met het oog op een gezonde winstmaximalisatie en om de voortgang van hun werkzaamheden daarbij zo min mogelijk te belemmeren, gebruiken ze voor de doorslag om een standbeeld wel of niet te verwijderen een steekproef van de Nederlandse populatie die bestaat uit alleen hun drieën, begreep ik uit een van hun werkbesprekingen via Twitter.
Nou is het heel nobel om als drietal het sentiment van een hele bevolking te willen vertolken, maar naar mijn weten wordt het uitsluiten van anderen voor het nemen van een lastig genoemde beslissing nog steeds niet alom gezien als een vorm van institutionele beleefdheid. En een groep mensen is ook niet bepaald een pan hutspot, waarvan je met een klein lepeltje kunt bepalen hoe de smaak van de bulk is.
Mensen hebben juist de neiging om vrij verdeeld te zijn in hun opvattingen. (Eigenlijk is het aantal meningen natuurlijk altijd twee – men is voor of tegen iets – maar mensen kunnen de reikwijdte van het bijbehorende onderwerp over het algemeen soepeltjes naar eigen goedkeuren aanpassen.) En de steekproefgrootte is voor een representatieve uitkomst rechtstreeks afhankelijk van de variabiliteit van de te meten verzameling: hoe heterogener het geheel, hoe groter het vereiste aantal monstertrekkingen.
Toch werkt het in de praktijk meestal anders; zeker in een eigenwijs land als het onze. Ons volkje staat er immers om bekend nogal homogeen te zijn in de drang om tot een zogenaamde consensus te komen, als het aantal aanwezige individuen groter is dan één – waarbij het gemakkelijk kunnen afglijden naar cynisme en hypocrisie haast een voorwaarde lijkt. Als lieden van een selectie Hollanders met elkaar in contact staan, zal er daarom gemekkerd worden tot er een of ander compromis is bereikt; statistici kunnen dan rustig even een taart gaan bakken. Dat spel van het bakkeleien kent uiteraard een eigen structuur, en een onvermijdelijke tactiek daarin is het beginsel van Endres (dat, al is het inmiddels zijn doel voorbijgeschoten, sinds ongeveer 1986 een vast onderdeel is van het curriculum van onze middelbare scholen): als je weet dat een gesprek een soort onderhandeling gaat worden, is het niet vreemd, maar juist zinvol, om extreme standpunten aan te dragen.
Zou je al met al genoegen nemen met een achtste deel van de taart, dan is het bij het pingelen strategischer om om een kwart te vragen dan om een punt van twee vijftiende deel.
Een ietwat naar kenmerk van dit beginsel is natuurlijk dat – omdat men ervan uit moet en kan gaan dat er uiteindelijk toch grofweg gemiddeld zal worden – geschreeuw naar de ene kant toe noodgedwongen geschreeuw naar de andere kant toe oplevert. Maar als men daarbij in ogenschouw neemt dat geen enkele maaltijd (of het nou een homogeen bouillonnetje is of iets van heterogenere aard) zo heet wordt gegeten als die wordt opgediend, is het, om het eigen gemoed tegemoet te komen, een kwestie van selectief negeren.