Köllner-effect

Op het Regionale Congres voor Iatrogenese onlangs mocht ik, omdat de spreker die iets zou uitleggen over het coachen van de monitoring tijdens trainingen aan adviseurs een betere schnabbel had gevonden, de groep van huisartsen zonder taalachterstand toespreken. Het publiek bleek erg nieuwsgierig en stelde om en om vragen over het buffet na afloop.
Ik vertelde onder andere, allerminst schuimbekkend, dat het bij een diagnose niet bon ton is om de patiënt naar de mond te praten. Zo’n zieke komt al vaak op bezoek zonder het besef dat de verbetering van de volksgezondheid de laatste honderd jaar voor het allergrootste deel bewerkstelligd is door een ruimer bewustzijn van het belang van hygiëne, de beschikbaarheid van voedsel van meer verantwoorde kwaliteit, vooruitgang op het gebied van huisvesting en sanitaire voorzieningen, en meer van dat soort zaken. Zo’n zieke denkt meestal dat juist de medische wetenschap die sprong voorwaarts heeft gemaakt. En daarom is het over het algemeen heel makkelijk voor artsen om patiënten te overtuigen. Dat de te overtuigen partij zich te veel laat leiden door emotie (te weten een vorm van ontzag) is iets waar een dokter wellicht weinig aan kan doen. Tenzij hij/zij actief meedeelt aan haar/zijn patiënten dat de inbreng van een medicus ook maar beperkt is. Maar dit kan men uiteraard niet zomaar van iemand verwachten; haast niemand heeft zo veel karakter. Andermans gevoel gebruiken als retorische techniek om die ander te motiveren tot een goed handelen is overigens nog wel als redelijk te beschouwen, maar als het gebruikt wordt om diens overtuigingen te beïnvloeden, dan is het ronduit misleidend. Patiënten dienen dus, voor de zuiverheid, zo veel als mogelijk is rationeel benaderd te worden, vertelde ik.
Een blik die een zich continu dezelfde goocheltruc voorstellende minister van Niezen & Hoesten eigenlijk altijd heeft, vulde de ogen van de huisartsen in de zaal – toen ik echter afsloot met de woorden ‘Maar jullie hebben mooie kleren aan en dus begrijpen jullie heel goed wat ik precies bedoel!’, barstten beide heelmeesters los in een immens applaus.
In de pauze ging het gesprek, netjes afgewisseld, over zowel auto’s als voetbal, hoorde ik op gepaste afstand. En dat is interessant; auto’s gaan immers over individuele smaak, voetbal gaat over algemene smaak. Toch zijn het allebei thema’s die terug te voeren zijn naar de grondvormen van Köllner.
(Kaspar Köllner was de favoriete sociale denker van John Lennon. Een plekje op de hoes van het album Sgt. Pepper heeft hij echter net niet gehaald, mede omdat hij nooit geportretteerd is – dit terzijde.)
Die grondvormen van een conversatie komen volgens Köllner voort uit een netwerk van herinneringen, ideeën en intuïties, die alle mensen in alle omstandigheden gemeen hebben, uit een soort reservoir dat gemeenschappelijk eigendom is. En dat mensen hier steeds maar weer op terugvallen wordt ook wel het Köllner-effect genoemd.
Men is domweg te dikwijls niet in staat is om de dingen over te brengen die men echt belangrijk vindt, of men gaat expres bepaalde opvattingen uit de weg waarvan men weet dat anderen die ontoelaatbaar vinden. En zo ‘cirkelt’ een gesprek in de regel naar een herkenbaar patroon toe (als een soort opening bij schaken, zei Köllner vaak, maar niet te vaak).