In de nieuwe lunchroom (voorheen een winkel voor textiel met een op lichaamsbedekking gerichte vormgeving) van het noordelijkste winkelcentrum van het dorp hier mocht ik onlangs deelgenoot zijn van de helft van een telefoongesprek van een van een maatpak voorziene pief, werkzaam – bleek achteraf – bij een onderneming die voorziet in trainingen voor de coaching van cursussen inzake monitoring.
Dat hij zijn primaire stopwoordje – en ik zal het hier mede uit privacyoverwegingen onvermeld laten – werkelijk waar in elke zin moest gebruiken, kon ik nog net tolereren, maar dat hij in zijn betoog als bevestiging van een argument aanhaalde dat hij het in een boek had gelezen, zorgde dat ik me verslikte in mijn optimaal gekoelde johannesbessensap. In ‘een’ boek! En het uitblijven van vragen van de andere kant van de lijn fascineerde me enorm.
Uit de vage zinnen van de telefoneerder (of, zo u liever heeft, onze beller) kon ik niet goed opmaken waar de kwestie in kwestie exact over ging. Maar als er deskundig advies beschikbaar was, waarom dan niet schrijver en titel van het boek noemen? En betrof het inderdaad een boek van een autoriteit? Een die betrouwbaar en onbevooroordeeld was? En was de mening van die expert ook representatief voor het aan de orde zijnde thema? Serieuze argumentatie moet je allicht niet verwarren met een lukraak gekozen Nederlandse talkshow, waar elke ex-gevangene iets mag komen vertellen over voetbal, en elke oud-jazzzangeres iets over politiek. Dat een zekere ziel x op een of andere manier y vindt van z, wil niet zonder meer zeggen dat y z is.
De overdreven dramatische gebaren die onze telefonist (die gespreksvoerder, zeg maar) bij zijn geblaat maakte, voegden vanzelfsprekend niets aan zijn verhandeling toe, aangezien de toehoorder ze toch niet kon zien, maar deze brachten mij wel tot de associatie met de eerste twee principes van Weisheit. Het eerste luidt dat mensen doorgaans communiceren alsof ze over ongelooflijke hoeveelheden informatie beschikken (in het bijzonder over het onderwerp dat aan de gang is), terwijl dat maar al te vaak allerminst het geval is. Deskundigheid en intelligentie op het ene gebied lijken daarbij voor velen simpel overdraagbaar naar een niet-verwant gebied.
Het tweede principe zegt dat alle mensen van elkaar verschillen, en dat daarom een gelijke communicatieve behandeling juist moet worden bereikt door een ongelijkheid in informatieoverdracht. Waar de een dus, voor hetzelfde resultaat in begrip, heel veel toelichting verlangt, kan de ander uit de voeten met een enkele kreet.
En het is daarnaast best zo dat ieder zich wel bewust is van deze twee principes, alleen verdoezelt het tweede principe af en toe het eerste – als de ontvanger van een boodschap de uitleg niet echt begrijpt, denkt deze soms dat dat juist aan hemzelf ligt en is dan schaamteloos bereid te accepteren dat de zender van de boodschap wel gelijk zal hebben.
Met die uitspraken van Weisheit heb ik nooit echt feeling kunnen krijgen, moet ik toegeven. Toch wil ik er best in meegaan dat mensen die over het algemeen niet onwetend zijn, wel onwetend kunnen zijn over specifieke onderwerpen, maar dat je slechts in weinige gevallen (of misschien wel nooit) weet wanneer die onwetendheid precies toeslaat. En sowieso is hier sprake van een glijdende schaal, waarbij de trots van de ander in de dialoog nooit mag worden onderschat.
Ik werd uit mijn mijmeringen opgeschrikt toen de serveerster mijn met lunch bedekte bord voor mijn neus zette. En meteen zag ik dat die telefoonbeantwoorder en ik hetzelfde broodje hadden besteld. Mijn honger was op slag weg – hij kon immers onmogelijk dezelfde smaak hebben als ik.