Ei-eigenschappen #48

Je merkt de laatste tijd steeds vaker dat mensen op straat naar elkaar toe lopen om informatie uit te wisselen over het eiergebruik in het oeuvre van Albert Camus. Voor degenen die weinig buiten komen geef ik hier een samenvatting. We beperken ons daarbij tot zijn romans uit 1942, 1947 en 1956, en laten voor het gemak even al zijn geschriften die hij dronken op doorreis van vriendin naar vriendin kwijtraakte buiten beschouwing. Op de openluchtvergadering van afgelopen weekend waren alle vierennegentig aanwezigen het er wel over eens dat er expliciet maar één keer door Camus melding wordt gemaakt van eieren: in deel 1 van De Vreemdeling bakt de hoofdpersoon een paar eieren als lunch. Niet omdat hij dat per se zo lekker vindt op dat moment, maar meer omdat hij geen zin heeft om naar het door hem frequent bezochte restaurant te gaan die dag. Hij eet de eieren zonder brood. Niet omdat hem dat beter smaakt, maar omdat hij niet de moeite wil doen om helemaal naar buiten te gaan voor een boodschap. En als die hap dan nogal zoutloos is opgegeten, is het gedaan met de eieren voor Camus; na 1942 blijven ze achterwege.
Veroorzakers van eieren – in het bijzonder vogels – treden vaker op, en het wezen dat we in het dagelijkse consumentenleven wellicht het meest met eieren associëren komt er redelijk bekaaid vanaf. De Val presenteert een kip. Althans, er wordt verteld over het wantrouwen dat je zou moeten hebben bij het bestellen van de kipschotel, of welk gerecht dan ook, in een Chinees restaurant. Dode kippen leggen geen eieren, denken we er als lezer bij. Maar verder voert Camus geen kip meer op. Ja, De Pest laat nog een voorval met de man van de kip gebeuren. Een van de romanfiguren detecteert op een tafel wat vogelpoep (die druk bezig is om op te drogen). Dan wordt hij opgeschrikt door een met zijn vleugels klapperende haan die uit een hoek tevoorschijn komt. Niet veel later wordt deze haan weggetrapt.
Andere vogels geeft Camus talrijker weer. Zo komen er in de tweede roman vanuit het zuiden vluchten spreeuwen stil voorbij, en in de laatste speelt het gekrijs van onzichtbare meeuwen een rolletje. In beide boeken wordt een papegaai genoemd. Ongeïdentificeerde vogels duiken hier en daar op, en verder zijn er veel verwijzingen naar duiven, in elk verhaal wel. In De Pest een paar keer – ze worden niet voor niets vliegende ratten genoemd. Maar veel vaker heeft Camus het over duiven in zijn roman die zich in Amsterdam afspeelt; ze worden niet voor niets vliegende ratten genoemd. Deze bevinding werd op de straatvergadering onlangs met applaus ontvangen. Na een stemming werd toen tevens vastgesteld dat veel Fransen hun eigen taal blijkbaar nogal moeilijk vinden en dat er daarom juist vertalingen zijn – naar het Engels bijvoorbeeld. Van die taal kun je dan weer een en ander vertalen naar het Nederlands, waarmee je begint door een willekeurige zin te pakken. Echt willekeurig, want elke zin is feitelijk even zinvol. Of zinloos, zo je wilt – want elke volzin is immers even leeg. Op maandag zou je die waarschijnlijk anders vertalen dan op dinsdag. En zo hoort dat ook. Het ei van vandaag kan morgen nou eenmaal een kuiken zijn. Sowieso is feitelijk elke lezing een vertaling. Maar gelukkig is bovenstaande ook allemaal zelf nog na te lezen. En dat hoeft heus niet te vroeg in je bestaantje. Je bent uiteindelijk maar heel kort jong, en heel lang oud.