Ons woord ei is ouder dan ons woord kip, etymologisch gezien. We noemen een kip eigenlijk pas echt een kip sinds Piet Hein z’n naam zowel klein als wijdverbreid is, terwijl de term ei al tijdens de gloriedagen van de Zwarte Dood hier door menig keuken schalde. Voor de kip kip was, heette zij hen, en zeer waarschijnlijk ging men die kip kip noemen omdat dat makkelijker roepen was dan hen. De tamme hoender was een geliefd huisdier geworden en men wilde haar graag hartelijk en hardop kunnen uitnodigen voor de maaltijd – haar man, de haan, zou dan wel volgen. Om dit wat te verhelderen moet met simpelweg eens ‘Kom maar, kippen, kippen, kippen!’ met ‘Hier, hennen! Hier, hennen!’ vergelijken. En als de kippen dan toch nog niet wilden luisteren, kon er eenvoudig even het tussenwerpsel ei in het hok gegooid worden; dit synoniem van hé werd in het Middelnederlands al volop gebruikt – vooral populair in de wat geïrriteerdere periodes van de Honderdjarige Oorlog – en gaat in bijna dezelfde vorm zelfs terug tot het Latijn en het Grieks. Maar ook ei als zelfstandig naamwoord, in de betekenis van kiem, gaat aan kip vooraf. Dat woordje ei gebruikten de luitjes in onze contreien al ruim voor de tijd van de bezigheidstherapeutische kruistochten. Waar men Oudsaksisch en Oudhoogduits sprak, kon je eenvoudig met de kreet ei een ei bestellen. Een heerlijk Germaanse uiting, blijkende ook uit de oude meervoudsvorm -er (waar later in de geschiedenis als een overbodig supplementair meervoud nog eens de vorm -en achter is komen te staan): eieren. Veel van dergelijke uit het Oergermaans afkomstige woorden zijn op de boerderij te detecteren, zoals kalveren, runderen, lammeren, en hoenderen. In Duitsland is dat ook het geval, alleen is men daar te efficiënt ingesteld voor een gestapeld meervoud; eieren zijn in Duitsland gewoon Eier. Onze niet-Germaanse buren haalden hun (uiteraard ondermaatse) eieren elders vandaan – het Franse woord œuf is te herleiden naar het Latijnse ovum, en de Engelsen bouwden hun begrip egg met ietwat hulp en inspiratie van het Oudnoorse egg. En als je de heren en dames etymologen mag geloven is dit allemaal zelfs nog terug te voeren naar waarmee in het Proto-Indo-Europees de term ei werd uitgedrukt. Hier is echter slechts nog maar één opname van, van zeer slechte kwaliteit bovendien, waarop iets als h’ōwyóm te horen is. Dit kon allicht niet zo blijven en daarom werden er klankwetten ingevoerd, door mensen als Adolf Holtzmann, Vladimir Dybo, en Georg Heinrich Mahlow. Lange klinkers voorafgaand aan geaccentueerde lettergrepen werden ingekort, open lettergrepen met een tweeklank verloren hun halfklinker, terwijl er juist weer een verdubbeling plaatsvond van diftongen in sterke prosodische posities, dat soort dingen. Voor de ontwikkeling van de Germaanse talen was het verder van immens belang dat niet, zoals in het Frans, alle woorden op elkaar zouden gaan rijmen. De Proto-Germaanse vorm van ei werd zo ajją – en de uitspraak hiervan wordt in delen van Brabant vandaag de dag nog steeds gebezigd, volgens sommigen. De betekenis die aan deze klank kleefde, was vanuit het Proto-Indo-Europees geëvolueerd uit concepten als ‘bij de vogel behorend’ en ‘wat zich bij de vogel bevindt’. En dat zou dan toch suggereren, als we begerig op die Proto-types willen vertrouwen, dat er eerst de vogel was en daarna pas het ei.