Van alle vertellingen die rond de kerstdagen de rondte doen, bevat het iedere keer enerverende verhaal De Burgemeester en het Kerstei misschien wel de minste items van een ethisch reveil. Dit sprookje wordt op verschillende wijzen opgedist, en hier volgt de waarschijnlijk bekendste variant: Op een zachte vierentwintigste december vond een burgemeester een pakket van een anonieme afzender voor zijn voordeur. In de doos zat een ei, een gewoon kippenei, met een kaartje erbij, waarop stond dat de burgemeester wel zou weten wat hij met het ei moest doen. Maar de burgemeester was huiverig en sceptisch. Hij wist niet exact wat er in het ei zat, en daarom wilde hij het eigenlijk niet hebben. Tot zijn eigen verbazing kreeg hij echter al snel een idee. Hij zou het ei aan zijn huishoudster geven als kerstbonus. Sowieso had hij nog geen geschenk voor haar, en een ei zou zij vast waarderen. De huishoudster was echter niet bijster door de gift gevleid. Ze kon niet bepalen wat er in het ei zat en ze had ook niet de behoefte om het aan te nemen. Daarom zei ze de burgemeester dat ze al een ei had en bedankte ze vriendelijk voor het presentje. De burgemeester kon zijn huishoudster haar houding niet kwalijk nemen. Zelf had hij eenzelfde gedachte over het ei, maar hij zat er nog wel mee in zijn maag. Toch was het aantal gaten waarvoor de burgemeester te vangen was niet één. Hij liep meteen door naar de commissaris van politie en overhandigde hem het ei, vergezeld van een kerstwens. De politiecommissaris zette het ei neer en liep eromheen om het eens van alle kanten te kunnen bekijken. Hij kon echter niet ontdekken wat er in het ei zat, en daarom gaf hij het terug aan de burgemeester met het excuus dat hij niet vaak thuis was en dus niets met een ei kon aanvangen. Inmiddels wat chagrijnig trok de burgemeester verder. De pastoor werd zijn volgende uitverkorene. Deze bestudeerde het geschenk zorgvuldig, waarbij hij het ei of de burgemeester meermaals een homunculus noemde. Maar de pastoor kon niet verkroppen dat hij niet precies wist wat er in het ei zat, en dus gaf hij het cadeau vrolijk terug aan de burgemeester, waarbij hij als reden opgaf dat hij een eivrij leven aan het leiden was. De burgemeester begon nu wat ongerust te worden. Hij zou zijn ei toch wel kwijt kunnen? Maar bij de dorpssmid had hij evenmin succes, de molenaar en de klompenmaker waren toevallig net gestopt met eieren, en ook niemand in taveerne De Kwijlende Zeug had goesting in een ei. Maar de waard van de taveerne had misschien wel een oplossing. Hij kende mogelijk een gegadigde. Als er iemand een ei nodig had, zei hij, dan was het de weduwe Van der Stippe tot aan den Lijne wel. De weduwe woonde op een landgoed een flink stuk buiten het dorp. Het was toch wel een half uur lopen, maar de burgemeester maakte dat onderhand niet meer uit. Drie uur later kwam hij aan bij de villa. Hij klopte tot zes keer stevig op de voordeur. Even leek het erop dat hij voor niets gekomen was, maar ineens klonk er gestommel van binnen. Langzaam opende de deur zich. De burgemeester werd wat zenuwachtig. Hij zette zich schrap, en in zijn onhandigheid liet hij het ei uit zijn handen glippen. Het ei kletterde op de grond kapot. En toen hij de eierstruif daar zo op de stoep zag liggen, besefte de burgemeester dat hij de vorm toch altijd interessanter had gevonden dan de inhoud.