Het schijnt dat Woody Allen nooit in een interview gezegd heeft dat hij minstens acht keer begonnen is met het lezen van een bijbel, maar dat hij die elke keer ongeveer bij de Openbaring van Johannes door zijn enthousiasme uit zijn handen liet vallen en hij weer helemaal opnieuw moest beginnen. Achteraf wist hij wel te vertellen dat er volgens hem meer grappen over eieren stonden in een doorsnee veganistisch kookboek. Als je graag over eieren leest, kom je er met de Bijbel überhaupt bekaaid vanaf. (De lange ij zit er uiteraard in, maar je mag volgens sommigen een boek niet beoordelen op alleen de kaft.) Het lijkt zo’n dikke foliant met heel veel letters en zo, maar het aantal eieren dat erin voorkomt, kun je makkelijk met twee handen tillen. In het boek Genesis geeft bijvoorbeeld geen enkel ei acte de présence, terwijl je er daar sowieso wel minstens eentje zou verwachten. Nee, het eerste ei doet zijn intrede pas in het boek Deuteronomium. (Je weet wel, dat laatste werk van Mozes waarin hij tevens gewag maakt van zijn eigen begrafenis.) In de Willibrordvertaling (6e druk ) vinden we die eieren op bladzijde 202 (van de 1789 blz. – ruim de eerste 10% is dus eiloos). Tussen allerlei sociale bepalingen die hier opgesomd worden, over onder andere belastingen en hygiëne, staat ook (hoofdstuk 22, vers 6) dat men een broedende hen samen met haar eieren met rust moet laten; het is immers belangrijk om over de voedselvoorziening van de toekomst na te denken.
Iets verderop in de Heilige Schrift, in Job 39:17, wordt een stukje zoölogie aangehaald en wordt er verslag gedaan van de inmiddels uitgestorven Struthio camelus syriacus, oftewel de Arabische struisvogel, die doorgaans de gelegde eieren met de nodige schwung en behendigheid in het zand begroef om ze lekker warm te houden. Job kreeg deze les van God zelf, volgens sommige exegeten bovendien op de dag dat Job jarig was.
Blader even door en je komt bij de profeet Jeremia. Deze schrijft (17:11) over een veldhoen die zonder dat het iets oplevert eieren van een andere vogel wil uitbroeden. Meteen daarna legt J. de metafoor uit. Iets wat in de Nederlandse cabaretwereld nog volop leeft. De profeet Jesaja zou in Carré waarschijnlijk ook veel furore maken. Jesaja was een soort graploze nar aan het hof van Juda ten tijde van de Assyrische overheersing. Hij repte over verlaten eieren (10:14) en uileneieren (34:15) en addereieren (59:5), allemaal bedoeld om aan te geven dat die Assyriërs op moesten houden met gemeen doen. (Jesaja wordt er overigens van verdacht dat hij alleen schreef nadat hij bedorven eieren had gegeten.) En als je maar lang genoeg wacht wordt alles vanzelf waar. Dat is het voordeel van profeet zijn. Delen van het Nieuwe Testament zijn hier inmiddels een bewijs van. In dit tweede deel van onze Bijbel wordt nog één keer een ei genoemd. In het Evangelie van Lucas wordt God aangehaald als iemand die zo tof is dat hij je geen schorpioen zou geven als je hem om een ei vraagt. Klinkt inderdaad heel vriendelijk, maar alternatieve interpretaties liggen natuurlijk altijd op de loer. Met ketchup smaakt gebakken schorpioen immers heel lekker. Als je matzebrij wilt maken of honingbrood, heb je eerder iets aan eieren. En wat gerechten betreft zitten er wel meer verborgen eieren in het Boek. Want reken maar dat Esther voor Mordechai af en toe lekkere hamansoren (bloem, eieren, zout, olie, suiker, kaneel) bakte.