Ei-eigenschappen #22

Hodonymie is de bezigheid van de naamgeving van wegen. Dat is een vak. Er kan iemand naast u wonen die overdag beroepsmatig aan wijken bijvoorbeeld een thema van tv-coryfeeën geeft en vervolgens namen als de Ted de Braaklaan en de Fred Osterdreef bedenkt, en dat terwijl hij en u zelf in iets sufs als de Eierdopjesstraat of de Windeiweg wonen. Als die man goed zijn best doet, mag hij verderop in zijn carrière misschien wel hele landen van een nieuwe naam voorzien. Tenminste, ik denk dat hij dat denkt.
Nomenclatuur maakt ook de geneeskunde volwaardig. Want een politicus bepaalt misschien of een stoornis een ziekte mag heten, maar de naam komt nog altijd uit de trommel van artsvormigen.
Neem arachibutyrofobie. Dat is een angst voor pindakaas, en in het bijzonder dat dat goedje aan je gehemelte blijft plakken. Uiteraard was deze fobie er voor het bestaan van die smeerpasta nog niet. Een beduidend langere geschiedenis kent de ovofobie. Lijders daaraan krijgen de schrik op het lijf als een van hun zintuigen een ei detecteert.
De geur alleen al doet hen kokhalzen. Hun maag draait om van het slechts betrachten van de slijmerige textuur van de ei-inhoud. Het geluid van een eitje dat gekraakt wordt, laat hun lichaam ineenkrimpen van ongemak. Ze kunnen niet in dezelfde ruimte zitten als iemand die met een ei bezig is, of het nou koken of eten is. Raakt een stukje ei ook maar lichtelijk hun bord, dan is al het eten daarop besmet en rijp voor de vuilnisbak. Eieren barsten natuurlijk van de goede bedoelingen, maar bij lijders aan een eierfobie leiden ze enkel tot walging, paniek, misselijkheid, hyperventilatie en een aanzienlijke afname van de levensvreugde.
Het verhaal gaat dat Alfred Hitchcock behept was met ovofobie. Hij vond kleur en structuur van bloed te verkiezen boven die van eierstruif. ‘Blood is jolly, red. But egg yolk is yellow, revolting. I’ve never tasted it,’ zijn dikwijls geciteerde woorden van hem. (Het bloed van Anthony Perkins, de ster uit Psycho (1960), zal hij hier waarschijnlijk niet specifiek bedoeld hebben.) Nu was hij duidelijk in de gelegenheid om deze uitspraak te doen, maar wat was zijn motief? Eierfobie komt weleens voort uit angst voor kippen (alektorofobie) of vogels in het algemeen (ornithofobie). Alfreds achternaam (vooral het cock-gedeelte) zou hier voor mensen die waarschijnlijk ook dingen als complottheorieën als hobby hebben als een clue kunnen worden gezien. Maar de gevederde eierproducenten maakten Hitchcock niet van slag, anders had hij nooit de film The Birds (1963) kunnen maken – al zijn het daar toevallig wel de vogels die de horror veroorzaken.
Nee, de kans is groot dat onze Alfred in zijn vroege jeugd negatieve ervaringen met eieren heeft gehad. Mogelijk kon kleine Alfred de suspense niet aan van wat er in zo’n ei zou zitten. Of was hij misschien gepest door een oom dat er prematuur een kuikentje was vermoord om de soufflé die op tafel stond te kunnen maken? De kindertijd is meer dan eens de bron van angststoornissen. Kijk bijvoorbeeld naar de stephenkingfobie van mijn broer. Als peuter struikelde hij over een van Stephens boeken. En als hij sindsdien een van die verhalen leest, gaat zijn hart paniekerig tekeer. Zelfs middelmatige tot ronduit slechte filmadaptaties leveren bij hem schrikreacties op. Tja, dat is allemaal zonder twijfel bijzonder vervelend en zulks, maar elke fobie is natuurlijk nog altijd te verkiezen boven de ziekelijke angst om je huisarts tegen te spreken.