Er is een taal denkbaar waarin Shakespeare ei betekent. Shakespeare zou daar zelf allerminst door gevleid zijn geweest, aangezien hij het symbool ei in enkele van zijn toneelstukken aanhaalde als metafoor om mensen en zaken van een niet mis te verstane mate van onbeduidendheid of onvolwassenheid te voorzien.
In de vroege komedie Love’s Labour’s Lost krijgt een acteur van een collega naar zijn hoofd geslingerd dat hij een duivenei is. Jong en onverstandig wordt hier bedoeld. Kleiner dan een kippenei! Troilus and Cressida brengt zelfs als gescheld een vinkenei ten tonele, evenals eieren die bedorven of half uitgebroed zijn. Het stuk Macbeth laat een moordenaar zijn slachtoffer beledigen door hem vlak voor het doodsteken nog snel even een ei te noemen. Literatoren zien het ei hier ook als tekenend voor Macbeths angst voor enig nageslacht. Coriolanus heeft het in de naar hem genoemde tragedie over een dingetje dat nog niet eens de waarde van een ei heeft. En in As You Like It zegt een acteur tegen een medespeler: ‘Truly, thou art dammed, like an ill-roasted egg, all on one side.’ Een ei roosteren is wellicht niet de handigste manier om het klaar te maken, maar als men het doet moet men uiteraard zorgen dat het niet aan één kant verbrand is en aan de andere nog zacht. Maar de meest bekende toepassing van een ei in het oeuvre van de schrijver der schrijvers is in het drama King Lear. Een als nar uitgedoste toneelspeler vertelt hier zijn als koning verklede vakgenoot dat hij van een ei twee kronen kan maken door het doormidden te snijden en het binnenste eruit te lepelen. De twee schaalhelften kunnen vervolgens prima als koninklijke hoofddeksels dienen. En volgens menig literatuurwetenschapper toont de nar (het eitje van de hofhouding) hier meteen mee aan hoe bijzonder slim het toch van koning Lear was om zijn rijk in tweeën te delen en weg te geven.
In de tijd van onze bard van Avon waren eieren overvloedig voorhanden. Volgens de wet van vraag en aanbod, en de veertiende-eeuwse Syrische geleerde Ibn Taymiyyah schreef daar al over ver voor Adam Smith met de eer ging strijken, waren eieren dus nogal spotgoedkoop. Het is dan ook niet voor niets dat in A Winter’s Tale het personage dat Leontes speelt aan het personage dat zijn zoon Mamilius speelt onderwijzend vraagt of hij eieren voor zijn geld wil.
Verwijzingen naar ondeugden zijn er ook. Brutus benoemt Julius Ceasar met het begrip slangenei. En in All’s Well That Ends Well wordt van iemand van het toneelgezelschap gezegd dat hij zowaar een ei uit een klooster zou jatten. Degene zou dus zelfs een waardeloos item als een ei uit een min of meer heilige plek stelen. Als voedsel komen eieren voorbij in Henry IV, Part I, maar wel als een onbenullige, snelle hap. En dan vindt Shakespeare het heerlijk om in hetzelfde stuk een speler de belediging op de lippen te leggen dat een ploegmaat van hem nog niet de waardigheid heeft om als een voorafje te dienen voor een maaltijd van ei met boter. Maar gelukkig laat Shakespeare het ei ook iets goeds brengen. In King Lear wordt geroepen om het wit van eieren om een bloederig gezicht te verzachten, geheel volgens de richtlijnen van de door de medicus John Banister ergens in 1575 geschreven Treatise of chyrurgerie.
Voor de vraag of Shakespeare zijn fijne haardos waste met eishampoo hebben uitgevers biografen vooralsnog geen ruimte gegund.