Het seizoenoffer

Daar waar Marieke haar ring verloren is ergens tussen de rododendrons – iedereen kent wel zo’n Marieke –, daar waar de acacia’s de zwarte dennen complementeren, waar volumeknoppen in de nacht ontluiken en spiegels nutteloos zijn omdat ze niets meer toevoegen, hier niet ver vandaan, was ooit een winter kouder nog dan ieders allereerste afwijzing. In die winter liep ene Johannes zonder jas van hier naar daar.
‘Waarom heb je geen jas aan, Johannes?’ zeiden de mensen.
‘Ik hoef geen jas aan,’ zei Johannes. ‘Als het goed is, is het zomer en zal het ook voortaan altijd alleen maar zomer blijven.’
‘Het is helemaal geen zomer. Het is midwinter! En het is zo koud als een tierelier die op de tocht staat met extra ijsklontjes!’
‘Ik dacht het toch van niet,’ zei Johannes lacherig. ‘Ik kwam vanochtend een heks tegen en die was nogal stellig in het feit dat zij de winter ging verbannen. Volgens haar zou ze zorgen dat de vrieskou nooit meer terug zou komen. En het was geen vrouw van half werk. Dat zag je zo. Ze had ook iets dwingends in haar toon. Mij overtuigde ze in ieder geval. Vandaar dat ik ook lekker zomers gekleed ben. Luchtig en fleurig. Ik dacht het wel, ja!’
‘Je bent dwaas,’ zeiden de mensen, met hun armen over elkaar, ‘maar over welke heks heb je het eigenlijk? Toch niet over de jongste van die drie weefsters die naast die bron wonen waarvan men zegt dat er zwanen geboren worden?’
‘Die ja.’
‘Maar dat is een oplichtster, een charlatanneke. Een van de ergste soort! Erger nog dan de schout en alle schepenen bij elkaar.’
‘Nou, ze toonde anders veel expertise met haar bewoordingen,’ zei Johannes, zijn buik ongegeneerd naar voren duwend, ‘en ze kon zelfs de wolk aanwijzen waarachter ze de winter aan het verbergen was! Als iemand zoiets doet en daarnaast ook nog eens zégt dat ze vakkennis heeft en zo, nou dan kan het niet anders zijn dan dat je met een professioneel iemand te maken hebt. Technische termen kan immers niet zomaar iedereen bezigen!’
‘Welja, wij kunnen ook vaktermen in de mond nemen, hoor!’ zeiden de mensen. ‘Het woord “poêleren” gebruiken we onder andere vaak. Vooral als we vlees in het eigen vocht aan het garen zijn. Maar dat betekent nog niet dat we kunnen toveren.’
‘Of het met magie te maken heeft, weet ik niet. Misschien wel meer met pure aandacht. Die heks heeft bijvoorbeeld maar mooi de boom op de markt jaren in leven gehouden door witte leem op het almaar rottende hout te smeren!’
‘Die witte leem smeerde ze daar alleen maar om te verbergen dat het hout eronder helemaal niet rot was. Heb je dat toen niet meegekregen?’
‘Oké, maar dat is maar één klein dingetje. En dat wil nog niet zeggen dat al het andere niet waar is!’
‘Weet je, Johannes, je bent gewoon weer rare dingen aan het roken. Die walm uit je mond verklaart een hoop!’
‘Nee, dat is geen rook die uit mijn mond komt. Dat is gewoon uitgeademde lucht die condenseert. Kijk, de absolute vochtigheid van warme lucht is groter dan die van koude lucht. En wat ik uitadem bevat meer waterdamp dan de relatieve vochtigheid van de buitenlucht toelaat. Dus er vormen zich allerlei kleine waterdruppeltjes en die zie je. Omdat het buiten zo godsgruwelijk koud is dus. Ik weet heus van wanten!’