De uitmunter

Waar hutten huizen werden genoemd en huizen kastelen, waar de luchtdruk sinds mensenheugenis schommelt rond de zevenhonderdzestig millimeter kwikkolom en waar de zwaartekracht al die tijd al gemiddeld negen komma eenentachtig meter per vierkante seconde is, waar het nu nog steeds wemelt van de atomen, hier niet ver vandaan, leefde eens een held die het voorvoegsel ‘super’ toebedeeld had gekregen van de destijds in de regio wonende mensenpopulatie.
Dat was allemaal niet zonder slag of stoot gegaan. Nee, er ging een heel verhaal aan vooraf. Ooit was onze held geboren als boerenzoon, maar toen zijn vader van een drietal waarzegsters had gehoord dat zijn zoon hem later zou gaan vervangen, liet hij hem voorzichtig, met een tedere slag en een bijna onmerkbare stoot, midden in een diep bos achter om zich van hem te ontdoen.
Volgens de legende, en ook volgens Sjakie de dorpsgek, werd onze boerenzoon in het bos gevonden door een groep wilde koeien, die zijn opvoeding op zich namen. Omdat hij zonder uitzondering drie maal daags de melk van een van de koeien dronk, verwierf hij uitzonderlijke krachten, krachten die hem later als vrijheidsstrijder en allround klusjesman goed van pas kwamen. Hij groeide op tot een flinke, sterke man met een zwarte snor zo groot als een lammetje van zes maanden oud. Hij droeg een kap van wolfshuid en een mantel van ruwharige rattenvacht.
‘Het wordt tijd dat je terugkeert naar je eigen soort,’ zeiden de koeien toen de held oud genoeg was om borsthaar en kapsones te hebben. ‘Hier heb je een paard als vervoermiddel. Het bijzondere aan dit paard is dat het geen poten maar benen heeft. Dat past dus erg goed bij een excentriek iemand als jij.’
En de held vertrok en reed van A naar B, helemaal via C en D, en onderweg kwam hij langs allerlei heuvels, valleien, kliffen, grotten, rivieren, vennen en bosjes, waar hij iets gedenkwaardigs deed. Hij redde de aarde van bevingen en vulkanen van uitbarstingen, zonder ook maar enige vorm van zelfverheerlijking. En geen taak vond hij te min: hij behoedde bijvoorbeeld een jongeling voor het min of meer per ongeluk in brand steken van het hele dorp, en een andere jongeling, die niet kon zwemmen, maakte hij duidelijk dat hij beter niet in de rivier kon springen.
Onze beschermer maakte de samenleving mooier en beter en leefbaarder en rechtvaardiger. Hij opende de wereld voor de dimensie van het mysterie, dat ten grondslag ligt aan alle vormen. Met zijn daden gaf hij de kosmologische functie terug aan het leven. Door hem beseften de mensen dat ze een vals bewustzijn hadden dat onderdeel was van hoe ze hun verleden herinnerden, en ze waren hem daar dankbaar voor.
Op een dag waren er weer problemen in een dorp op ongeveer een halve week ouderwetse reisafstand van hier. Een boodschapper die de betreffende ramp maar ternauwernood overleefd had kwam half dood op een zelfs driekwart dode ezel onze redder in nood om hulp vragen.
‘Nee, het regent,’ was het antwoord, besluitvaardig en zelfverzekerd. ‘En ik ga mijn prachtige hoedje van wolfshuid niet nat laten worden!’
En terwijl onze held zich weer in zijn kussens liet zakken en door zijn wimpers de inkepingen in de bergen verderop probeerde te tellen, huilde de boodschapper de ezel in slaap, die uiteindelijke, welverdiende slaap, tot minstens morgen.