Over geiten en wolven

Achter de rij met behaagzieke struiken, waar het landschap bij vlagen teer en naakt lijkt, hier niet ver vandaan, waar de lucht altijd gepolijst de boomtoppen raakt, en waar de dieren ooit konden praten, vertelden moeders vroeger het volgende verhaal aan hun kinderen om hen een les te leren: op een sussende lentedag wilde een geitenmoeder boodschappen gaan doen, maar ze ging niet weg voor ze haar drie geitenkinderen goede instructies had gegeven.
‘Luister, jullie zijn straks alleen met z’n drietjes thuis,’ zei ze, streng maar moederlijk. ‘Dat betekent dat jullie rustig binnen moeten blijven en ook voor niemand de deur open mogen doen. Hebben jullie dat begrepen?’
De drie kleine geitjes mekkerden een beetje, maar gaven toen toch maar luid en duidelijk een bevestigend antwoord. Moeder geit was gerustgesteld, zoals moeders dat altijd zijn als hun kinderen aangeven een belangrijk gebod begrepen te hebben, en ze ging tamelijk onbezorgd op weg naar de kruidenier.
Nog geen vijf minuten later werd er op de deur van het geitenhuisje geklopt. De geitenkindekes raakten enigszins in paniek.
‘Wie is daar?’ riep de oudste tegen de amper tochtwerende deur.
‘O, wees maar niet bang,’ klonk het antwoord. ‘Ik ben de nieuwe buurman. Ik kom even kennismaken.’
‘Ja, maar we kennen u helemaal niet,’ zei het middelste geitje, dat nu ook bij de deur was komen staan.
‘Maar daarom kom ik ook even kennismaken,’ zei de nog anonieme deurklopper. ‘En misschien kunnen we samen verstoppertje of tikkertje spelen.’
Wat de geitjes niet wisten, was dat de nieuwe buurman een wolf was. Wat de geitjes ook niet wisten, was dat de nieuwe buurman een heel erg vriendelijke en goedaardige wolf was. Hij had nog nooit in zijn leven ook maar een vlieg kwaad gedaan en hij had absoluut niet de intentie om in zijn verdere leven een ander wezen of ding te schaden. Maar de geitjes hoefden dat uiteraard allemaal niet te weten. Moeder had hen opgedragen de deur voor niemand open te maken, en dat betekende dat er geen ruimte was voor uitzonderingen in deze kwestie.
Maar ondertussen was het jongste geitje bijzonder nieuwsgierig geworden, en zonder dat de andere twee er nog iets aan konden verhinderen gooide het met een begerige zwaai de voordeur open.
Daar stonden de drie geitjes oog in oog met de wolf. Het jongste geitje kon zich van angst niet verroeren, maar de oudste twee draaiden zich om en renden zo snel ze konden weg. Omdat ze hun sokken aanhadden gleden ze echter uit op de gladde tegelvloer en ze braken allebei hun nek.
‘Eh, ik zie dat dit misschien niet de gelegenheid is om even te socializen,’ zei de vriendelijke, goedaardige wolf toen hij de geitjes dood op de grond zag liggen, en hij verontschuldigde zich en vertrok.
Niet veel later kwam moedergeit thuis. Ze zag haar twee oudste kinderen levenloos op de grond liggen en tegen haar jongste telg, die beteuterd naar het tweetal stond te kijken, zei ze: ‘Ik heb het waarschijnlijk al honderd keer verteld. Nooit met sokken rennen op de gladde tegelvloer! Laat deze les nu definitief goed tot je doordringen. Laat ik dat deze keer eens niet voor niets gezegd hebben!’
En met dit verhaal waarschuwden moeders vroeger dus hun kroost voor het gevaar van uitglijden, hier niet ver vandaan.