Waar al eeuwen wind en zand met het kabbelende water spelen, hier niet ver vandaan, waar tussen onregelmatig gevormde meertjes struikhei, brem en dophei bijna hypnotiserende patronen vormen, waar het meer dan eens stikt van de zeldzame dagvlinders, lag ooit een markies op een zacht bed van mos en onder een lobvormige maan te slapen.
Hij lag daar al sinds die middag rustig te ronken. Ineens was hij weggedommeld, moe van alle zware activiteiten van die dag. Sinds de vroege ochtend was hij namelijk druk in de weer geweest met de jacht op evenhoevige zoogdieren. Hij had er heel wat moeten tellen, waaronder schapen.
Toen de markies een paar uur later wakker werd, met zijn gebruikelijke ochtendslapte, zat zijn entourage zwijgend en ongeduldig om hem heen. Hij was een zeer gewaardeerd man, onze markies, in de groep, omdat iedereen financieel van hem afhankelijk was.
‘Tjongejonge,’ zei de markies, terwijl hij een glas wijn inschonk, ‘wat heb ik een rare droom gehad, zeg. Tjongejonge!’
‘Vertel!’ zei de gek genoeg nogal magere priester uit het gevolg. ‘Wij zijn razend benieuwd met z’n allen.’
‘Nou, tjongejonge, ik droomde dat ik omringd werd door pilaren. Heel veel pilaren. Wel duizend! Grote, dikke pilaren, allemaal helemaal van hout gemaakt. Het leek zo echt. Tjongejonge!’
‘Interessant,’ zei de priester, ‘en deden ze nog iets, die pilaren?’
‘Nee, dat niet. Maar, tjongejonge, die pilaren hadden allemaal de vorm van een pilaar, en aan die pilaren zaten ook weer kleinere pilaren vast, een soort zijpilaren. En aan die zijpilaren zaten vervolgens ook weer zijpilaartjes. Tjongejonge, zoiets komt echt alleen in een droom voor,’ zei de markies, en hij ledigde met een gulzige teug zijn wijnglas.
‘Dat geloof ik ook,’ zei de priester, ‘en ik weet volgens mij zelfs wat de droom betekent.’
‘Tjonge, laat me niet in spanning.’
‘De houten pilaren stellen een kasteel en een stad voor die door u opgericht zullen worden op deze plaats. Deze stad zal de hoofdstad zijn van onze mensen en de woning van hun heersers, en de glorie van hun daden zal over de hele wereld weerklinken.’
‘Een stad? Hier? Tjonge!’
‘Ja. De start van de bouw zal het begin van een nieuwe dynastie inluiden. Een eeuwigdurende dynastie, zoals de cirkelvorm van de houten pilaren aangeeft. Over honderden jaren zullen sportclubs en zangverenigingen zich nog steeds noemen naar de stichter van deze stad. Een grotere roem zal op deze aardbol nooit kunnen bestaan.’
‘Voor ons nageslacht zou dat tjonge een mooi verhaal opleveren om hun romantisch nationalistische gevoel te ondersteunen,’ zei de markies, tussen het slobberen van zijn nieuwe glas wijn door.
‘Uw handelingen en levensloop zullen tot het einde der tijden als voorbeeld dienen voor jong en oud! U zult gezien worden als een ziener. Niet voor niets waren de pilaren uit uw droom van hout, het element van vernieuwing, van ontwikkeling, dat zorgt dat dingen tot leven komen. Dus zal ik de boel voor u in gang zetten?’ zei de priester.
‘Nee, dat is mij te veel gedoe,’ zei de markies tussen gezucht door. ‘Eerst zit je maanden in de rotzooi bij het bouwen van zo’n stad. Bovendien kost het allemaal nogal wat centen, en die geef ik liever uit aan wijn.’