Op de qua omtrek aardappelvormige heidevlakte hier niet ver vandaan, tussen de van het leven bruisende vennetjes, waar het witte veenpluis dagelijks met de nevel speelt, en waar rondtrekkende schaapskuddes de uitheemse boomsoorten stug negeren, stond ooit een berg van wel honderdtwintig centimeter hoog.
Op die berg, zei men, huisde de rusteloze ziel van een vroegere keizerin. Deze dame was zo overmand geweest door frustraties heel haar lijfelijke bestaan, dat ze als dode nog steeds meende haar woede uit te moeten leven. Mensen die de heideberg passeerden hadden stuk voor stuk behoorlijk last van de keizerin. Wandelaars werden maar al te vaak zo afgeleid, dat ze pardoes struikelden en in het stuifzand stikten.
Met haar intens indringende en kranig krakende stem bracht de keizerinnengeest passanten met veel genoegen van de wijs.
‘Kijk uit!’ riep zij, als de voorbijganger geen reden had om ergens voor uit te kijken.
‘Kijk niet uit!’ riep zij, als de voorbijganger juist wel een reden had om ergens voor uit te kijken; als er een gat in de weg zat of als er iets in de weg zat.
Ook mensen die te paard waren moesten het ontzien, en zelfs mensen die te doof waren raakten soms door de uitingen van de keizerin verward. Er waren maanden bij dat tussen de negentien en de eenentwintig mensen de overkant van de heidevlakte niet haalden.
Op den duur werd het ronduit vervelend. Vooral Paulus, de uitbater van taveerne In De Riekende Rommelpot, en Tinus, de plaatselijke struikrover, kregen er een sik van.
Door dat gespook op de heide gingen mensen een blokje om en kwamen zo niet meer langs de struik van Tinus en het etablissement van Paulus. Na wat kniezen met z’n tweetjes besloten Paulus en Tinus samen een plan te maken en wat soep (omdat ze honger hadden).
Vol soep en goede moed trokken ze een uurtje later naar de heidevlakte. Ze hadden bijenwas in hun oren gedaan, want ze wilden niet afgeleid worden door elkaars saaie verhalen.
De eerste actie van hun draaiboek bestond uit het maken van een berg van honderdvijfentwintig centimeter, een meter of vijftig van de berg van de keizerin vandaan. Daarna gingen ze kijken vanachter de struik van Tinus of hun idee zou werken.
Omdat de keizerin het hoog in haar bol had – dat kon je opzoeken in boeken – dachten Paulus en Tinus namelijk dat ze altijd naar de hoogste berg zou verhuizen. En ze kregen gelijk!
De keizerin schoof een berg op; het plan had een echte kans van slagen gekregen.
En dus bouwden de twee ondernemers een berg van honderddertig centimeter, weer vijftig meter verderop. En een berg van honderdvijfendertig centimeter, weer vijftig meter verderop. En een stuk of veertien bergen later hadden ze het keizerlijke fantoom zo ver weggelokt dat alleen het volgende dorp nog last van haar kon hebben. Maar andermans leed konden ze natuurlijk niet voelen, en zo kwam alles dus toch nog goed.
De bergen op hun eigen heide maakten ze allemaal met de grond gelijk, en daarom is het daar nu nog zo mooi vlak.
Dus als je ooit iemand hoort roepen dat je uit moet kijken, terwijl er niets is om voor uit te kijken, dan zit je zeer waarschijnlijk in het verkeerde dorp.