Waar de meerkoeten als hemelse benden veelvuldig op het wateroppervlak neerstrijken, waar je met enig geluk en in het daarvoor bestemde seizoen de paars geblokte blaadjes van de kievitsbloem kan bewonderen, en waar volgens sommigen heel vroeger een reusachtige monoliet moet hebben gestaan, hier niet ver vandaan, had ooit een baron een geinig optrekje. Hij trouwde op zekere dag met de dochter van een andere baron. Niet per se uit liefde was dat, nee, het was een soort pleisterhuwelijk, zoals men dat toen ook wel noemde, om een bepaalde bloedlijn veilig te stellen. Toch was het zeker geen onaangename relatie die de baron en zijn vrouw hadden. Samen struinden ze alle toernooien in de buurt af, samen woonden ze ook zo goed als elke executie van de streek bij, en in de avonden keken ze altijd gezellig samen naar het haardvuur. Nou ja, niet altijd, niet echt elke avond, want de barones had bij haar huwelijk afgedwongen dat ze elke eerste zaterdag van de maand helemaal zelf in mocht vullen. Meer wilde ze ook niet. Om meer dan dat vroeg ze nooit. Maar die ene zaterdag in de maand vertrok ze steevast als de klok twaalf uur in de nacht sloeg, en precies vierentwintig uur later was ze dan weer terug.
Na verloop van tijd werd de baron toch best wel benieuwd naar wat zijn vrouw op die zaterdagen dan precies ging doen. Om daarachter te komen leek hem het ronduit vragen geen verkeerd gekozen strategie.
‘Wat ga jij eigenlijk altijd doen op die vrije zaterdagen van je?’ vroeg hij daarom een keer vlakweg tijdens het ontbijt.
‘Dat moet je me niet vragen,’ zei de barones, terwijl ze het laatste restje van wat op pindakaas leek op een homp brood smeerde. ‘Als ik je dat vertel is de magie ervan weg.’
De baron werd alleen maar nieuwsgieriger van het antwoord, maar liet het er maar bij. Toch kon hij het niet helpen dat hij een paar maanden later wel heel erg gebiologeerd raakte van alle speculaties in zijn huishouden omtrent de maandelijkse bezigheden van de vrouw des huizes. Volgens de tuinman veranderde de barones elke eerste zaterdag van de maand in een slang, en moest ze daarom schuilen. Volgens de kok was het nog veel erger en transformeerde ze maandelijks in een beurshandelaar, met van die enge klauwen ook.
De zaterdag daarop, de eerste van de maand, besloot de baron zijn vrouw eens te volgen. Hij sprong achter op de koets waarmee de barones vertrok, en trotseerde daar nacht en ontij. Tien minuten later stopte de koets bij een huisje. De barones stapte uit het rijtuig en ging het huisje binnen. De baron volgde haar voorzichtig, maar bleef buiten staan en stelde zich zo verdekt mogelijk op bij het enige raam van het gebouw. Daar zag hij dat zijn vrouw op een stoel zat. Het huisje had maar één kamer en behalve de stoel was er niets in die ruimte aanwezig. De baron zag dat zijn vrouw langzaam haar benen strekte, naar het plafond keek, en een lange stoot met adem uitblies.
Op dat moment verloor de baron zijn evenwicht en viel. Hij probeerde zich nog vast te houden, maar juist toen kletterden er allerlei bloempotten omlaag. Het maakte een enorm kabaal.
De barones opende de voordeur, keek om de hoek, en zag haar man op de grond liggen.
‘Ja, op deze manier kan ik dus geen rust hebben,’ zei ze geïrriteerd en met afkeurende blik.