Daar waar de floristische samenstelling van het landschap steeds meer berken laat zien, die samen met de zomereiken de heide goedschiks of kwaadschiks verdringen, waar snippen en spinnen spelend om elkaar heen cirkelen, hier niet ver vandaan, leefde eens een houtsnijder.
Nu was die houtsnijder niet altijd houtsnijder geweest. Nee, het duurde best een flinke tijd voor hij wist wat hij werkelijk wilde. Zo was hij jarenlang advocaat, maar toen besloot hij toch maar een opleiding te gaan volgen, en daarna werkte hij onder meer als keutelvanger, schoenentester, en melkverplaatser. Toch konden die sjiekere beroepen hem ook niet bekoren.
Op een dag kwam hij er echter per ongeluk achter dat snijden hem wel lag. En druk ging hij op zoek naar hoe hij dat het beste vorm kon geven. Om even lekker te experimenteren begon hij gewoon overal in te snijden: steen, water, dorpsgenoten, deurmatten, herinneringen, en noem maar op. Maar niks voelde goed voor hem, of hij vond het te veel gedoe. Tot hij hout ontdekte. Hout was het ideale materiaal, merkte hij. Hout laat zich prima bewerken, houdt goed z’n vorm, en rent ook niet weg.
Onze houtsnijder ging doorgaans als volgt te werk: elke eerste maandag van de maand trok hij het bos in om een boom uit te zoeken waar hij dan een blok van mee naar huis nam om daar plankjes en krukjes van te snijden voor mensen die nog geen plankjes en krukjes genoeg hadden. Een niet al te enerverend werkschema wellicht, maar wel een met regelmaat, en dat is belangrijk voor de zielenrust, zoals psychologen ons voor menen te moeten houden.
Tot het einde der tijden of in ieder geval tot zijn dood had de houtsnijder zo door kunnen gaan met zijn routine, ware het niet dat hij op een zekere maandag een zingende berk tegenkwam in het bos. Het was misschien niet echt zingen, maar het geluid dat de boom maakte was werkelijk prachtig. Zoet en melodieus klonk het, absoluut niet houterig. Zo goed als elke talentenshow had de berk ermee kunnen winnen. Ook de houtsnijder vond het mooi, al had hij helemaal geen verstand van muziek. Maar hij wist wel dat hij zijn meesterwerk uit deze boom zou gaan snijden. Het moest natuurlijk iets heel bijzonders worden. Zo’n unieke boom kon uiteraard niet eindigen als slabestek. Dat zou blasfemie zijn. De houtsnijder nam zich daarom voor dit project eerst tot in de puntjes voor te bereiden en door te gaan met zijn gebruikelijke bezigheden tot hij zijn plan voor de zingende boom helemaal had uitgewerkt.
Zeven jaren en zeven nachten later was het dan eindelijk zo ver. De houtsnijder wist wat hij uit de speciale berk zou gaan snijden: muziekinstrumenten. Hij had een heel erg dikke map met bouwtekeningen gemaakt, van castagnetten, harpen, triangels, en wat dies meer zij.
Weer zeven jaar en evenveel nachten later was zijn schepping klaar. Onder andere banjo’s, xylofoons, en didgeridoos, eigenlijk te mooi om aan te raken, lagen te glimmen van potentiële engelenklanken. En hij had ook al meteen een koper. Een excentriekeling uit een nabij gelegen dorp wilde de hele collectie in een keer van hem overnemen. En voor een niet gering bedrag!
De houtsnijder was blij dat zijn levenswerk bij elkaar zou blijven, en de excentriekeling was blij dat hij die winter zijn gasten zou kunnen imponeren met zijn bijzondere openhaardhout.