Zo nuchter als een lor

Tot aan het medewerkerstevredenheidsonderzoek was het allemaal nog wel uit te houden voor Rutger-Jan-Dick Karelsen. En niet zonder reden of smoes. De invalglazenwasser van zijn favoriete hondentrimsalon was bijvoorbeeld ooit over zo’n onderzoek gestruikeld en is toen gestorven. Nou ja, niet meteen, maar wel binnen hetzelfde leven. En dat had een bepaalde leukheid die er niet was, vond Rutger-Jan-Dick. Niet dat hij daar verstand van had. O nee, hij kon eigenlijk nooit zijn vinger op iets amusants leggen, laat staan eronder. Zijn opa wel. Die vertelde grappen bij de vleet. Dezelfde vleet waar hij zijn vrouw had ontmoet, maar dit terzijde. Geen gelegenheid liet opa voorbijgaan om een grap het gezelschap in te gooien. Per kilo! Vorige Pasen nog; ze zaten met z’n allen eieren te eten en toen, pardoes, vertelde opa een grap. Iedereen moest lachen, want als opa een grap vertelde, dan was het meteen een goeie. Zo ook afgelopen zomer. Ze waren een dagje naar het strand. Tante Miep had net ijsjes gehaald en toen kwam opa ineens met een grap. Zo een waarvan je denkt: ja, hahaha. Rutger-Jan-Dick was heel anders dan zijn opa, een stuk ingetogener. Wat Rutger-Jan-Dick interessant vond was koffie dikkijken. Niet koffiedik kijken, maar koffie dikkijken. Het duurde altijd minstens vier dagen. Hij smeerde dan een flinke stapel boterhammen (met boter of met een mes), schonk een kopje koffie in, ging comfortabel zitten en ging dan kijken. Kijken, kijken, kijken. En geen melk of suiker erin, hee! Hij wilde het wel altijd eerlijk houden. Je moest hem dan ook niet storen. Hij was ooit bezig met zijn liefhebberij – al vijf dagen aan een stuk – en toen belde zijn moeder. Onze Rutger-Jan-Dick, aardige vent, ging het gesprekje even aan, maar toen hij terugkwam bij zijn kopje: alle viscositeit foetsie! Vijf dagen voor niks zitten kijken! Ja, en dan kun je je moeder wel uit gaan schelden, maar die weet natuurlijk ook niet dat jij koffie aan het dikkijken bent als zij toevallig belt. Alhoewel, zijn moeder kon de talenten van haar zoon op een computer tellen. (Zo slecht was zij met getallen.) Haar zoon was goed in het hebben van een droge mond, obstipatie, slaperigheid, hoofdpijn, tremors en af en toe anorexie. En hij kon dus een aardig potje koffie dikkijken. Allemaal dingen waar je op school niks aan had. Omdat zelfs Rutger-Jan-Dick zelf merkte dat leren eigenlijk niks voor hem was, besloot hij al halverwege de peuterspeelzaal dat het voor hem het beste zou zijn om zich gewoon te richten op een aanstelling bij een bank later. En op zich ging dat heel zijn ‘schoolloopbaan’ en zijn verdere carrière van een leien dakje, waarbij het door het netwerk van zijn vader niet veel uitmaakte of het dakje inderdaad van lei was of überhaupt wel een dakje. En eigenlijk het enige wat hem daarnaast nog wel zeer frequent interesseerde, was dat hij geen lor was. Hij had veel nare dingen over lorren gehoord, en dingen die je hoort hoeven niet waar te zijn om waar te zijn; dat is nou eenmaal een feit. Veel mensen verbinden lorren met dronkenschap. Dat is echter laster van de bovenste twee, zeg maar drie planken. Van alle lorren die Rutger-Jan-Dick gekend had, was er slechts één ooit dronken. Toch is het allerminst te verkiezen om een lor te zijn, maar we zijn te weinig papegaai om nog verder over lorren uit te weiden. Als je van lor zijn je beroep had kunnen maken, had Rutger-Jan-Dick dat sowieso niet gedaan. Dat moge duidelijk zijn! Hij vond het uiteraard wel jammer dat je van koffie dikkijken je beroep niet kon maken. Of van flikken. Dat kon hij blijkbaar uitzonderlijk goed en het viel de mensen op, want hij werd vaak flikker genoemd. Hij had het zichzelf geleerd. Op de bank waar hij werkte spraken ze er ook over. Maar dan fluisterend, heel eerbiedig, met hun hand voor de mond, zodat hij het eigenlijk niet kon horen. Maar er heerste op zijn bank dan ook een osmosecultuur waarin de eventuele communicatie eerst door een semipermeabele scheidingswand moest en dus maar een enkele kant op kon gaan, had hij zijn eerste dag gehoord. En dat beviel hem wel, dat wereldje. Tot aan het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Hij wilde niet iets anders invullen dan de anderen. Hoe gedeïdentificeerd de vragenlijsten ook waren. Hij wilde niet dat de anderen dachten dat hij een rare was. En dus nam hij maar ontslag. Hij was immers niet gek.