‘Ach, je leeft maar twaalf keer,’ zei Jitendra, de broer van Sandra, en hij sloeg nog een glas wijn achterover. Zojuist had hij zijn geit verplaatst. Met die geit kon je altijd verschrikkelijk lachen. Vooral moppen over schapen, daar was de geit goed in. Echt een talent, die geit. Maar ze kon natuurlijk niet alles. Met geesten praten kon ze bijvoorbeeld niet. Nou ja, ze kon het wel, maar wel bespottelijk slecht. Zo had ze ooit een sessie met een weduwnaar en zijn overleden vrouw. Zonder dollen, zeker drie kwartier lang begreep de geit dat de ontzielde echtgenote een pizza zonder ansjovis (en het echt niet anders kon, niet meer dan vier) wilde bestellen, terwijl de vrouw feitelijk haar excuses probeerde aan te bieden voor het uitkiezen van de groene tegels in de badkamer.
Genoeg daarover. Want de geit zelf was vooral blij dat ze geen schaap was, maar ook dat ze geen gemiddelde geit was. Een gemiddelde geit houdt bijvoorbeeld van tennis. Zij niet. Gemiddelde geiten leven ook het liefst in rechthoeken, dicht bij elkaar. Er gaan mooie verhalen over gemiddelde geiten in de rondte. Zo was er een groep gemiddelde geiten in Tibet die er een sport van maakte elkaars plas op te houden. Een horde gemiddelde geiten uit Duitsland at in de jaren zeventig steevast elke zondag een worst zonder er ook maar een keer te kauwen of er een te kopen. En vorige week was nog op het nieuws dat veruit de meeste gemiddelde geiten uit New York er prat op gaan dat geen van hen ooit een cd van Phil Collins in bezit heeft gehad.
Genoeg daarover, trouwens. De geit van Sandra’s broer Jitendra was namelijk ook nogal competitief. Zo was ze erg teleurgesteld bij de verkiezingen van de “Beste Gemiddelde Geit” afgelopen april. Ze werd tweede. ‘Ik ben mijn hele leven al bezig met het winnen van deze wedstrijd,’ wilde ze in een interview janken. ‘Ik heb er alles voor over en ik ben er ook de hele dag mee bezig.’ Maar geiten kunnen gemiddeld genomen niet praten, en daarbuiten ook niet.
Genoeg daarover, zeg ik. Jitendra maakte dat immers toch niet veel uit. Hij hield zijn geit niet om haar paranormale gaven of prijzenkast. Met geiten kun je ook andere gezellige dingen doen. Een geit kun je wassen, bijvoorbeeld. Zeker de moderne geit. Die is speciaal gefokt om de waskwaliteiten.
Informeer maar eens bij een dierenwinkel.
Zeg je tegen een dierenwinkelier: ‘Goedemorgen, ik zoek een dier,’ dan zal hij direct reageren met: ‘Is het om te wassen?’
Als je hier dan bevestigend op antwoordt zal hij negen van de tien keer een geit aanbevelen. Slakken zijn dan misschien ook prima wasbaar, maar dat zijn gewoon geen vrolijke beesten. Ik heb welgeteld anderhalve keer een slak een grap horen maken en ik kon er zelfs gisteren nog steeds niet om lachen. (Vandaag heb ik het nog niet geprobeerd. Vandaar.)
Maar genoeg daarover. Jitendra, de broer van Sandra, was content met zijn geit. Daar gaat het om. Vroeger, toen hij nog geitloos was, was dat wel even anders. Dan zat hij alleen maar een beetje beteuterd in zijn dwangvest tegen de muur aan met zijn vrienden. Nou ja, vrienden… Hij had drie vrienden in die tijd, waarvan er een onzichtbaar was en een denkbeeldig. En laten we de enige ‘tastbare’ vriend die hij had voor het gemak (en omdat het zo is) even Roodkapje noemen. Maar ze spraken nooit veel met elkaar, hij en Roodkapje. Dat kwam voornamelijk omdat Roodkapje al ruim veertig jaar zware shag rookte en te kortademig was om volzinnen te uiten.
En genoeg daarover. U concludeert onderhand al: met Sandra’s broer Jitendra was helemaal niks mis. De wereld was voor hem ook groot genoeg, maar werd alleen te klein als je ‘roïelwnenf’ tegen hem zei. Wat hem triggerde was dat woordje ‘roïelwnenf’. Geen enkel ander woord. Serieus, je kon rustig dingen als ‘aardappelschilmesje’ of ‘voetbalknie’ tegen hem zeggen: geen enkele bloeddrukverhoging. Maar als je ‘roïelwnenf’ tegen hem zei: ai, ai, ai, Steven Spielberg zou er geen film van kunnen maken!
Genoeg daarover, zou ik zeggen. Op een dag zaten Jitendra en Roodkapje in de rozentuin. Het was tulpentijd, ze dronken thee met een kopje en ze keken een taalquiz op tv met z’n tweetjes. Roodkapje was een tikkeltje flauw bezig en zei alles voor, zoals: ‘lava’ en ‘kogels’, ‘waterboarden’ en ‘vliegtuigcrash’. En Jitendra, de broer van Sandra, kon daar toch niet zo goed tegen, kwam hij achter.
Maar gelukkig waren er borrelnootjes en medicijnen.
Volgens mij begreep ik hier en daar een woord.
lieverd, ik vind elk verhaal van jou een wonder van weer iets nieuws waar nog nooit een andere schrijver op is gekomen. en hoe je het schrijft: prachtig. mooi taalgebruik, origineel, goed leesbaar, heerlijk associatief. dag dag en blijf ons verheugen met je stukken en met jezelf.