Tussen neus en vleugels

X baalde dat zijn vijfde sorteeralgoritme niet op één pagina paste. De vorige vier deden dat namelijk wel. Nu zat er meteen in het begin al een naar onregelmatigheidje in zijn schrift. Hij leunde achterover en omdat hij in deze houding maar zeer onhandig naar de muur achter hem kon staren, staarde hij daarom maar naar de muur voor hem. Meer nog dan toen hij voor de eerste keer een oester at, wist hij dat hij op een punt was beland dat hij door moest gaan of op moest geven.
Maar hij wilde niet zijn als zijn opa, die jaren- en jarenlang een schip aan het bouwen was – we spreken zelfs over 1,9 decennia – en het uiteindelijk liet varen. Zo was X niet. Nou ja, af en toe, een enkele keer kon hij bij gelegenheid incidenteel soms dat waar hij dan mee bezig was abandonneren, al was dat dan wel sporadisch te noemen.
X boog zich weer over zijn bureautje. Hij liet geen scheet en keek ineens op.
‘Liet ik nou geen scheet?’ zei hij tegen zichzelf. ‘Ik had echt het idee dat ik geen scheet liet.’
Enfin, hij maakte er geen drama van en ging verder met zijn gezapigheid, maar verstoorde die ook nagenoeg meteen door zijn sorteeralgoritmeschrift te pakken en dit met een barokke beweging in de prullenmand te werpen. Geen sorteeralgoritmen meer voor X! Sorteeralgoritmen waren namelijk, vond hij ineens, niet leuk. Maar ook niet niet leuk, vond hij tevens. Ze zaten eigenlijk precies tussen niet leuk en niet niet leuk in, tenminste als hij een volgorde aan zou willen geven in dezen.
De prullenmand was propvol, zag hij.
Tja, er was ook niemand meer om die leeg te maken. Zijn verloofde Y was immers nu precies een maand en zes uur weg. En prullenmanden maken zichzelf niet leeg. Dat wist X ook wel.
Toch was het zeker niet X’s fout dat Y vertrokken was, meende X. Oké, hij had haar wellicht niet zo vaak in de buurt van bananen moeten bewaren; dan was ze langzamer overrijp geworden. Ruzies door haar stommiteiten lokte ze echter allemaal zelf uit. Zo haalde ze altijd de dop van de tandpasta en die van de benzinetank door elkaar, met als gevolg – uiteraard, daar hoefde je niet eens een klok op gelijk te zetten – dat beide doppen dan zoekraakten. En daar ontstonden dan weer discussies uit en die werden steeds sneller schreeuwpartijen, die de buurman uiteindelijk won door de politie te bellen.
Kennis hebben van de blauwdruk van wat was, had nog nooit een prullenmand zomaar, ineens, out of the blue uit zichzelf leeggemaakt. Daar had X laatst nog een programma van gezien op de Duitse televisie. En Duitsers liegen niet – althans alleen als het echt moet.
Een volle prullenmand staat niet netjes en een prullenmand legen is eigenlijk een sisyfusarbeid, omdat direct na het legen het vullen weer begint. Zo was X aan het piekeren. Er was nog een optie om een nieuwe prullenmand te kopen. X maakte een kleine berekening en begreep al snel dat hij in zijn kamer ruimte had voor vierendertig extra prullenmanden als hij ook nog een beetje normaal van zijn bureau naar de deur wilde kunnen blijven lopen. Dus dat zou het werkelijke probleem alleen maar enigszins naar een tijdstip in de toch redelijk nabije toekomst verschuiven.
Al met al besloot X na kort wikken en wegen daarom maar zelfmoord te plegen, zoals gezonde jongelingen dat plegen te doen in dergelijke situaties. Zo besloten, zo gedaan, en dus schreef hij een charmante brief voor zijn nabestaanden en nam hij een vuistvol pillen.
Even later lag X loom leunend tegen de prullenmand en ontdekte hij dat zijn prullenmand niet gemaakt was om tegenaan te leunen. Steeds verder wegdommelend wreef hij met zijn vingertoppen langs de papierproppen op de grond om hem heen. Zijn ogen en zijn hoofd herkenden elkaars tempo niet meer en een vreedzame voldoening in hem groeide om zich te leggen op het ontzielde kussen in de verte.
Bijna, dacht hij.
Maar plotsklaps werd zijn heil ondermijnd: hij besefte dat hij een spelfout had gemaakt in zijn afscheidsbrief. Er stond “…en daarom maak ik mij van kont” waar “…kant” moest staan.
O, nee!
Zenuwachtig probeerde X overeind te krabbelen, waarbij een haast professioneel te noemen onrust zich van hem meester maakte. Was het eigenlijk wel een spelfout? Een taalfout zeker. Maar een typische spelfout toch niet. Wat moesten de mensen wel niet denken? Dat hij niet kon schrijven? Dat hij het verschil tussen kont en kant niet kende? Dat hij anaal gefixeerd was?
Ondertussen veranderde hij zijn kamer in een grote bende, omdat alles waar hij zich mee omhoog wilde trekken omviel. Hij kon eigenlijk al helemaal niets meer zien, alleen nog waas.
Toen hij, onwetend, zijn zelfmoordbrief aan de kant sloeg, stopte zijn hart, maar niet van de pillen.
‘Misschien als je eerst voorsorteert,’ was zijn finale gedachte.