Wie man Labskaus macht

In der letzten Folge der «Labskausküche» will sich unser Fernsehkoch nun in eine Rheintaler Version verwandeln und mit Kartoffeln imponieren. Aber, Menschen, wenn mir ein Gericht schiefgeht, dann merke ich oft das schon von Anfang an alles falsch war. Ich hab’ dann noch nebenbei telefoniert und mir prompt die Zunge verbrannt. Ich weiß nicht, ob dies bei Ihnen auch der Fall ist. Aber unser Koch wird das sicherlich nicht passieren. Nun, macht man das Gericht heute aus Resten oder aus frischen Zutate? Wir Fragen es den Fernsehkoch.
Fernsehkoch, dürfte ich jetzt auch schon selbst den Kochlöffel schwingen?
– Ja. Eh…sowieso.

Sowieso? Gut. Noch eine Frage: Wer hat bei Ihnen die Leidenschaft für das Kochen geweckt?
– Eh…Bei uns thuis…eh…zu Hause wurde immer gekocht. Und unbedingt. Vielleicht.

Was meinen Sie damit?
– Ja, ik ben…eh… ich bin eigentlich ein theoretischer Koch.

Was, bitte?
– Een theoretische kok dus.

Aber, Sie sprechen ja holländisch, oder?
– Ja, ik ben slechts een theoretische Duitser. Mijn Nederlands is veel beter.

En hoe komt dat dan zo?
– Door mijn tantes.

Uw tantes?
– Ja, omdat ik mijn tantes altijd verkeerd begreep, heb ik veel scholing gemist. Het begon allemaal toen ik als kleine jongen door een hond werd gebeten. Mijn tantes riepen toen dat dat net is als vallen van een paard en dat je dan zo snel mogelijk weer op een paard moet gaan zitten. Omdat je anders je leven lang een trauma houdt. Nou, ik ben toen na die hondenbeet de rest van de middag op een paard gaan zitten. Wist ik veel! De week daarop kwam ik intens teleurgesteld van een verloren voetbalwedstrijd thuis. Ik had met mezelf afgesproken dat ik nooit meer zou voetballen. Maar weer begonnen mijn tantes over dat paard. Enfin, de rest van het weekend ben ik toen maar op een paard gaan zitten. Uiteindelijk beheerste dat paard mijn hele jeugd. Zwemles, bijvoorbeeld, vond ik eng. Leren zwemmen heb ik nooit, maar ik heb wel verrekte vaak op allerlei paarden gezeten.

Dus uw beste vriend was een Pferd, zeg maar?
– Nee, voor mij was het gewoon ‘paard’, niet ‘Pferd’. Ik heb in die tijd de Germaanse klankverschuivingen helemaal niet meegekregen. Alles ging aan mij voorbij. Vreselijk! Toen ik eenmaal begreep dat mijn tantes onzin aan het praten waren, was ik verdomme al achttien. Basisopleiding helemaal gemist! Nederlands ging dan nog wel – de meeste paarden praten immers Nederlands – maar voor de rest had ik nergens kaas van gegeten. Ik kon niet rekenen, geen atomen splitsen, niets!

En daarom bent u maar kok geworden?
– Nee, dat kwam omdat ik allergisch bleek voor ammoniak. Ik kon dat helemaal niet verdragen. Niet in mijn drinken, niet in mijn eten, niet op mijn huid. Nog steeds niet. En ammoniak zit dus in al het voedsel. Dat had een van mijn tantes ergens gelezen, zei ze. Toen leek me dat heel aannemelijk. Pas later leerde ik dat die tante helemaal niet kon lezen. Dus… Maar wacht even, jij spreekt dus ook Nederlands!

Nee hoor, niet echt. Precies achtentwintig woorden. Tel maar.