Frits van Egters keek naar de stopwatch op zijn telefoon en daarna weer recht voor zich uit, naar de crème- en okerkleurige tegels. Met de hand waarin hij niet zijn telefoon geklemd had, had hij wat sommigen een penis noemen vast. Voorzichtig kwam er een heel klein straaltje urine tevoorschijn, gevolgd door nog een druppeltje of drie. En toen niks meer.
Het laatste jaar, onderhand, stond Frits regelmatig te wachten met zijn geslacht hangend boven de wc. Er moest iets mis zijn met zijn prostaat, al had hij dat nog niet door een dokter laten verifiëren. Het gelazer met plassen had hem onder andere slaapproblemen opgeleverd. Met die pisdrift kon hij niet lekker rusten, en als hij dan voor de wc-pot stond, dan bleek meneer de piemel geen haast te hebben. Lullig genoeg had Frits zelf wel altijd de vaart erin. Hij was redelijk neurotisch en kon absoluut niet tegen wachten. Alternatieve genezing had hij al hier en daar gezocht. Het meeste vertrouwen had hij gehad in de zogenaamde warmtetherapie. Een Thaise therapeute, met de voor deze kwestie interessante naam Po, gebruikte haar tong en haar gehemelte om een soort warmtestraling teweeg te brengen. Het leek aanvankelijk te werken. Frits voelde zich kalm en op zijn gemak, maar diezelfde middag nog lukte het plassen weer helemaal niet.
Om maar iets te doen te hebben was hij een paar weken later zijn plasgedrag gaan klokken.
Wat hij ontdekte was bijzonder. Elke keer wanneer hij zijn gulp opende en zijn ezel naar de waterbak bracht duurde het precies vijf minuten en vijfenvijftig seconden om het eerste, bescheiden plasje te genereren. Het was uiteraard niet iets wat hij overal en met iedereen ging delen, maar zijn mystieke onderzoekje maakte zijn toiletbezoek bijna leuk en spannend. Bijna, want hij verveelde zich nog steeds zo erg dat je het op de schaal van Onverrichter best zou kunnen meten.
Uiteraard probeerde hij er het beste van te maken. Zo had hij zo’n zes maanden terug een aantal planken in de toiletruimte bevestigd. Daar kon hij dan leuke spulletjes op zetten en een van de planken, recht voor zijn neus op borsthoogte, was zo diep dat hij er makkelijk een tijdschrift op kon leggen om te lezen.
Hij las van alles. Alle folders die hij in zijn hand gedrukt kreeg en die hij vroeger weg zou gooien, stak hij tegenwoordig dankbaar bij zich. Pisliteratuur! Of eigenlijk: wachtliteratuur. Hij las over dingen waar hij het bestaan zelfs maar amper kende. Koper- en zinklegeringen, bamboe, jazz, mycologie, stadsplanning in België en redoxreacties, om maar een paar onderwerpen te noemen. En ondanks de columns las hij zelfs af en toe het metrofielenblad Men’s Health. Frappant en grappig was ook dat er relatief veel brochures over sanitair zijn plank bereikten. Nee, Frits was allerminst kieskeurig als het om lezen ging die dagen. Maar zo kom je ook nog eens ergens achter. Het magazine Rendement, bijvoorbeeld, lijkt op het eerste gezicht over sporttijdschrift voor Alzheimerpatiënten te gaan; niets is minder waar. En sinds hij een maand of vier geleden uit de wachtkamer van de tandarts een paar tijdschriften over vissen had gejat, was hij een bekende naam bij de ingezonden brieven. Zo stelde Frits de schriftelijke vraag of het echt zo was dat vissen miljoenen jaren terug landdieren waren die op een dag in het water gingen schuilen voor de regen. En hij vroeg hoe God eigenlijk vissen had kunnen scheppen. God was immers allergisch voor vis; zo stond het lang en breed beschreven in het pas ontdekte bijbelboek Histaminicus, schreef Frits. Dat had hij ergens gelezen. De redacteurs van de eerste Nederlandse sportvisglossy wisten niet bepaald hoe ze Frits van een antwoord moesten voorzien. Ze voelden zich ook zeker niet geroepen om dat te doen, maar andere brievenschrijvers waren er eigenlijk niet.
Vissen hadden het maar makkelijk, vond Frits. Die zwommen dag en nacht in hun blote piel en mochten plassen waar en wanneer ze maar wilden. Andere vissen konden nooit vermoeden dat er een van hen last had van zijn prostaat. Zoals Frits.
Op een ochtend, vroeg, het was iets over half vijf, werd Frits wakker, vermoeid. Uiteraard had hij aandrang om te plassen, maar een artikel over remslaap dat hij een paar uur daarvoor gelezen had, hield hem ook bezig.
En met vlakke handen tegen de door verfrissende toiletspray ranzig geworden wandtegels hing hij een potje mijmerend boven de toiletpot.
Hij keek op zijn telefoon. De chronometer was ruim over de vijf minuten heen. Frits draaide ongeduldig met zijn hoofd. Op de grond, in de hoek, bij het wasbakje zag hij een klein zeepje liggen dat zich volgens hem nogal ongebruikt voelde. Op dat moment glipte zijn telefoon uit zijn hand. In de wc. Gelukkig was het een wc met plateau, zodat de telefoon niet meteen helemaal onder het water zat. Maar net toen hij zijn telefoon wilde pakken zag hij dat de stopwatch op 5’55” sprong. En als ‘reactie’ kwam er een straal als nooit tevoren uit Frits’ plasser. Hij werd door de kracht van de straal zelfs naar achteren geduwd.
Pas na een minuut was de vloed minder en kon hij dichtbij genoeg komen om zijn telefoon te pakken.
Maar Frits zag dat het geen zin meer had; het elektronische apparaat was naar z’n mallemoer. Bovendien moest Frits ook even bijkomen van het intense genot dat hij zojuist had beleefd. Zijn lichaam was gevuld met geluk en genoegen.
De roes duurde een krappe elf seconden, schatte Frits. Daarna werd alles weer helder en wist hij bijvoorbeeld ook ineens het antwoord van een kruiswoordpuzzel uit een negentiende-eeuws tijdschrift dat hij een week daarvoor gelezen had – 6 horizontaal: menschenwater.