Toen Peter van de Klashorst op een morgen uit veelbewogen dromen ontwaakte, merkte hij dat zijn benen steeds bener werden en zijn armen steeds armer. Hij kon het niet eens plaatsen, want hij wist niet wat ‘bener’ betekende.
“Heb ik weer, godverdomme,” zei Peter. “Transformeer ik een keer en dan weet ik niet waarin. Ik kom straks totaal ongeloofwaardig over als ik hierover vertel aan de mensen en halverwege mijn verhaal een beetje moet gaan stotteren omdat ik over onvoldoende informatie beschik!”
Hij vroeg zich af wanneer hij voor het laatst echt zichzelf was. De vorige dag had hij bij de kapper in de stoelen naast hem een kiwi en een perzik zien zitten, maar dat vond hij toen niet direct vreemd. Het had goed gekund dat die dag toevallig al het fruit een bepaalde korting kreeg van de barbier.
Wellicht waren het ook geen kiwi en geen perzik, want het was wat donker in de salon, dus heel goed kon hij het ook weer niet zien. Wortels waren het in ieder geval niet, wist Peter. Met wortels kun je namelijk beter zien. Een andere aanwijzing hiervoor was dat de ‘kiwi’ op een bepaald moment zei: “Ja, en straks ben ik natuurlijk weer de peanut!”
“De pineut, bedoel je, snijboon!” verbeterde de ‘perzik’ de ‘kiwi’.
Wortels zouden nooit zo’n rare fout maken, laat staan elkaar zo kortaf verbeteren.
Peter besloot van zijn gebeurtenissen een nauwgezet verslag te maken en hij zocht in zijn pennenbak naar een pen waar de dop al vanaf was. Dat was immers efficiënter.
Helaas kon hij er geen vinden. Er zat niets anders op dan zijn opa een bezoek te brengen om een doploze pen te lenen. Daarvoor moest Peter het huis uit. Drie uur in de trein betekende dat.
In de trein probeerde Peter zo min mogelijk op te vallen. Hij deed zelfs mee met het gesprek van zijn coupégenoten.
“Een retourtje is goedkoper dan twee maal enkele reis, omdat ze dan meteen de trein terug kunnen inplannen bij de Spoorwegen,” zei Peter wijs en zijn luisteraars knikten geïnteresseerd, maar keken Peter toch ook een beetje vreemd aan. Peter wist waarom. Zijn benen waren nu wel heel erg been geworden. Vooral zijn linkerbeen.
Het zat Peter niet mee die dag. Bij zijn opa aangekomen, bleek hij helemaal niet bij zijn opa te zijn aangekomen. Die was namelijk verhuisd. Waar zijn opa woonde zat nu een pennenwinkel.
“Zucht,” zuchtte Peter. “Mijn leven is ook maar een topless ijsberg. Misschien moet ik mijn heroïneverslaving weer oppikken.”
Om te kijken of het allemaal nog kutter kon at Peter zijn treinkaartje op en zette hij lopend koers naar huis.
Er brandde nog licht in de brouwerij, maar hoe moet je anders leven in de duisternis.
…hij keek naar zijn benige benen en zag dat ze nu weer veranderden in montere kontjes, dan weer in brutale smoeltjes. “Kijk naar je eigen”, schreeuwde het kontje, “een verslag is paarlen voor de zwijnen. Luister naar uw eigen gezucht, en ge zult gezond worden.” Hij ademde diep haal en krabde een korstje van zijn pink.
En dan hebben we het nog maar over een kop zonder bord…
Het is te begrijpen dat mensen Peter niet meer begrijpen omdat zijn kop wellicht ook steeds koppiger aan het worden is.
Nee, de trein reed niet verder dan Heerlen.
Waarom is Peter eigenlijk destijds met luchtkleien gestopt?
Had dat met het ozongat te maken?